('vijzəl)
I. m. (-s; -tje) [~ Lat. pinsere, vermorzelen] metalen vat om er iets in fijn te stampen : de van de apoteker. Syn. mortier.
II. v. (-s) [< vijs, schroef] van een schroef voorzien instrument nl.
1. Archimedesschroef, vijzelmolen.
2. windas, dommekracht.