(vər'he:məltə) o. (-n, -s)
I. Eig. gewelf van de mond : het hard gaat, achter in de mond, in het zachte over.
II. Metf.
1. bovendeel, overdekking : het van een troon, een ledikant, een tent.
2. Plantk. opstaande plooi in de onderlip der gemaskerde bloemen.