('top) o. (-en)
I. Eig. hoogste punt nl.
1. bovenste uitsteeksel: de -en van een gebergte.
2. hoogste punt aan het hemelgewelf, kulminatiepunt : het van een hemellichaam. Tgst. voetpunt.
II. Metf. het hoogste, het verste, waartoe men het brengen kan : het van roem; het van zijn wensen bereiken;
het hoogste-; dat is het-, het ergste, onbeschaamdste.