Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

toeval

betekenis & definitie

('toe) o. (-len)

1. ook m. Eig. [< Lat. accidens < accidere, neervallen] bezwijming, flauwte: een krijgen; aan -len lijden.
2. Metf. [<Lat. accidens < accidere, onverwacht voorvallen] onvoorzien, onverwacht geval: dat was een biezonder -; iets aan het overlaten; bij -, onvoorziens. Syn. ➝ avontuur.