('stremmən) (stremde, gestremd) [stram]
I. (heeft)
1. doen stijf worden, doen stollen: de melk -.
2. belemmeren, maar sterker: de doortocht-; de oorlog stremt de handel; de spoorstaking stremt het verkeer. Syn. → belemmeren.
3. beteugelen.
II. (is) stijf worden, stollen : de melk stremt.