I. m. (-en; -je) [Veroud. schieden, zich snel bewegen, vgl. geschieden!
A. Eig. Verh. puntig wapen dat geschoten of geworpen wordt, pijl, spies: de wrede jachtgodin schoot haar -en af; de werking van de liefde wordt vaak als die van een voorgesteld; de dood treft met een -; de gevaarlijke -en van de nijd.
B. Metn.
1. levendige straal uit het oog: er lichtte achter zijn lorgnet een vinnige -.
2. lichtstraal: de zon schoot haar -en door het lover; bliksemschicht.
3. [op een bliksemschicht gelijkende] bloeiwijze waarbij de zijassen beurtelings links en rechts van de as ontspringen.
II. v. (-en) [Dui. ~ schikken] zich in de bodem uitstrekkende laag: een gesteenten.