m. en v. (-en)
1. Algm. Veroud. verantwoordelijkheid.
2. Inz. zedelijke gebondenheid; de -en van de kinderen jegens hun ouders en van de ouders jegens hun kinderen; zijn betrachten, nakomen, schenden, vervullen, verwaarlozen, verzaken, verzuimen, volbrengen; zich van een kwijten; op zijn letten; aan zijn (niet) voldoen; zijn uit het oog verliezen; handelen volgens eer en -; naar - en geweten; naast -en staan ook rechten, naast rechten ook -en; iemand de laatste bewijzen, bij zijn begrafenis aanwezig zijn; iemand tot zijn brengen, hem noodzaken tot het volbrengen ervan.