('outheit) v. (...heden)
I. Eig. het oud zijn: de van een gebouw.
II. Metn.
1.
Algm. oude tijd: in de grijze, hoge -.
a. tijd van de oude Grieken en Romeinen: de studie van de klassieke -.
b. oude tijd in de algemene → geschiedenis: de geschiedenis van de -.
2.
a. Algm. voorwerp uit de oude tijd: museum van ...heden.
b. Inz. antikwiteit: koopman in ...heden.