('ob) (drong op, opgedrongen)
I. (heeft)
1. naar boven dringen: wanneer de maag de spijzen opdringt.
2. zich -, met kracht voor de verbeelding komen: beelden, herinneringen kunnen zich -.
3. voorwaarts dringen: een -de menigte.
4. zich -, op aangename, lastige wijze van dienst willen zijn: wat kan die vent zich toch -!
5. door dwang opleggen: een opgedrongen juk, huwelijk.
6. doen aanvaarden: hij drong mij dat geschenk op; iemand zijn gezelschap -.
Tgst. ➝ afeisen.
7. wijsmaken: ze hebben hem weer wat opgedrongen!
II. (is) naar boven dringen: de troepen drongen de hoogte op.