(on'trekkən) (onttrok, heeft onttrokken)
I.
1.ontrukken : iemand een wapenschild -.
2. ontnemen : iemand een deel van zijn loon -.
3. buiten het bereik brengen : aan de ogen van zijn moeder onttrokken.
II. z i c h -, zich er niet mee bemoeien : indien er nog hulp nodig is, zal ik mij niet -.