Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

munt

betekenis & definitie

I.

v. (-en; -je) [Lat. moneta]
I. Eig. geldstuk, metalen geld dat ergens gangbaar is : bronzen, gouden, nikkelen, zilveren -(en); het om- of randschrift van een -; het gehalte van een -; gangbare, goede valse. vervalste gesnoeide, geschonden, geschrooide -(en) slaan; -en stempelen. Gez. iemand met gelijke betalen, hem bejegenen zoals hij ons heeft bejegend; iets voor gangbare, goede aannemen, iets dat gezegd wordt geloven; klinkende geldstukken of kontant geld, ook in geldswaardig papier; kwade, lichte, zwakke -, van onvoldoend gehalte; slaan uit iets, er geld aan verdienen of het tot zijn eigen voordeel gebruiken; valse geven, niet gemeende betuigingen.

II. Metn.

1. stempel op een munt. ➝ kruis.
2. muntslag : schuldig aan valse -.
3. gebouw waar munt geslagen wordt: dete Brussel, te Utrecht.
4. Munt, Eert sociëteit te Amsterdam.

II

v. [Lat. mentha] plantengeslacht waartoe o. a. de akkermunt, de kruizemunt en de pepermunt behoren (Mentha).