I. (mi'nu:t) v. (minuten; -je) [Fr. < Lat. minuta d. i.] klein onderdeel nl.
1. zestigste deel van een uur; begin enige minuten vroeger; minuten lang kon hij zich spiegelen; de trein van acht (uur) twintig (minuten) ; in vijf minuten ben ik klaar. Gez. geen- stilzitten, nagenoeg nooit; geen vroeger, niets; zeg mij op de af, zeer nauwkeurig, wat de tijd betreft.
2.zestigste deel van een graad ; acht minuten (8').
II.minuut (mi'nu:t) v. (minuten) [Lat. scriptura minuta, klein lopend schrift, waarin het vroeger werd geschreven] oorspronkelijk stuk ; de van een autentieke akte; brieven, waarvan hij de bezat; iets naar een al schrijven. Tgst. grosse.