('ma:də) v. (-n; -tje) [msch. ~ mot]
I. Eig. larve, wormvormige gedaante van een insekt: -n in kaas, in vlees dat bederft.
II. Metf.
1. Algm. worm: -n in het lichaam van kinderen, van koeien; -n die een lijk verteren.
2. Inz. aardworm: de mens is een arme -.