A. tw. klanknabootsing van
1. het geluid van een kikvors, eend of kwartel: -, -, -, zei de kikker.
2. geluid van een weke massa, bij het neerploffen: -, daar lag de bundel kleren op de grond.
B. m. (-ken; -je)
I. Eig. geluid als onder A beschreven: de eend gaf een -; met een ergens tegen aan komen, vallen.
II. Metn.
1. een kwakgeluid gevende reiger met krachtiger vormen dan de gewone reiger, die overdag slaapt en ’s nachts op voedsel uitgaat (Nycticorax nycticorax). Ook: nachtraaf, nachtreiger.
2. [zoveel als men (met een kwak) tegelijk neergooit] hoeveelheid, hoop: een inkt, kalk.
III. Metf. [msch. van II 2, wat men, zonder meer, midden in het gesprek gooit] beuzeling, flauwiteit, malligheid: -ken verkopen.
kwak II
v. (-ken; -je)
1. Eig. kwakkuil.
2. Metn. schuit op het IJselmeer, die met een kwak(kuil) vist.