I. m. (kroezen; -je) [~ kruik] vat voor verschillende doeleinden nl.
1. drinkbeker zonder voet : tinnen en zilveren kroezen worden door kleine kinderen gebruikt; hij heeft de des leeds gedronken; van het kannetje in de -. Syn. → beker.
2. beker waarin dobbelstenen worden gechud.
3. aarden smelt vat voor metalen : het smelten van glas geschiedt in kroezen; een van grafiet, klei, gestampte kooks of metaal; een-dient om een stof te verhitten, te gloeien, te smelten of door smelting te zuiveren.
4. vergaarbak voor ’t gesmolten metaal, onder aan een hoogoven.
II. bn. en bw. (kroezer, -t) [~ krul]
1. dicht gekruld : de negers hebben kroeze haren. → haar. Syn. → gekruld.
2. gerimpeld : kroeze krip; een voorhoofd.
3. [volgens het oude bijgeloof wees kroes haar op stijfhoofdigheid] stijfhoofdig, bars : van uitzicht; de kop is, staat, wordt hem -; iemand de kop maken.