m. [Lat. cancer, krab]
I. Eig. zich spoedig uitbreidend woekergezwel, dat snel tot ontbinding der weefsels en tot verettering overgaat: aan lijden; aan, in, van de borst; de (uit)snijden; iemand van de snijden, opereren; de aan iemand, iets gezien hebben, er een heftige afkeer van hebben.
II. Metf.
1. verwoestende woekering aan bomen: is een der grootste vijanden van de Betuwse vruchtbomen.
2. oorzaak van voortwoekerend kwaad: jenever is een der maatschappij.