Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

kachel

betekenis & definitie

('kachəl) v.

1. (-s; -tje) [Lat. cac(c)alus, kookpot] verwarmingstoestel met gesloten vuur : ijzeren, porseleinen -s; een elektrische -; een gas-; de aanleggen, aanmaken, (op)stoken, uit laten gaan; de opwrijven, poetsen, schoonmaken; de brandt, gaat uit, gloeit, is heet, rookt, trekt; bij, om, rondom de (warme) -; een temperen door de sleutel in de pijp.

Gez. de aan hebben, dronken zijn; de stoken, voedsel tot zich nemen; een Brabantse -, met een groot plat bovenvlak dienende als verwarmingsen kooktoestel; op de zitten, zeer dicht erbij.

2. bn. [msch. hoogrood als een kachel] Gemz dronken ; dan is hij -, riep de heer N.



Alsjeblieft!
Dit artikel kreeg je van Ensie cadeau. Wil je ook bijdragen aan toegankelijke kennis? Klik hier en word vriend van Ensie.