('grondən) (grondde, heeft gegrond)
1. de bodem peilen van iets : niet te diepten.
2. Dicht. doorgronden : Gods vernuft -.
3. grondvesten, stichten : een troon, een rijk -.
4. steunen : hij grondt zijn leer op...
5. in de grondverf zetten : een deur -. Syn. grondverven.