(gə'na:də) m. (-en)
I. Eig. laatste slag waarmede iemand wordt afgemaakt ; iemand de geven, toebrengen.
II. Metf.
1. laatste ramp die een reeds zwaar beproefde persoon geheel te gronde richt: de dood van haar kind was de -; de ontvangen.
2. onaangename omstandigheid die erg teneerdrukt : dat nieuws was voor hem de -.