('fre.’dərik) koningen :
I. 1713-1740, 0 1688 te Berlijn, schiep zich een voortreffelijk leger, dat hij op barbaarse wijze liet drillen. Bekend is zijn liefhebberij voor grote soldaten, die hij uit alle landen van Europa wist bijeen te brengen, ✝ 1740 te Potsdam.
II. 1786-1797. ° 1744, nam 1793 deel aan de Tweede, 1795 aan de Derde Verdeling van Polen, die aan Pruisen een aanmerkelijke gebiedsuitbreiding bezorgden, verloor bij de Eerste Koalitieoorlog 1795 de linker Rijnoever aan Frankrijk (→ Haugwitz). III. 1797-1840, 0 1770, verloor door de Vierde Koaltieoorlog 1807 het gebied bewesten de Elbe en zijn Poolse provincies; voerde met Stein en Hardenberg. belangrijke hervormingen in, verkreeg bij het Wener Kongres (W. von Humboldt) 1815 de helft van het koninkrijk Saksen. Onder zijn regering had de twist plaats over de gemengde huwelijken (Droste zu Vischering, Dunin). IV. 1840-1861, ° 1795 te Berlijn, bij de Omwenteling van 1848 moest hij een konstitutie toestaan, maar weigerde de keizerskroon, voerde de Eerste Duits-Deense Oorlog, 1857 krankzinnig.