('fre:dərik) koningen :
I. 1701-1713, ° 1657, eerst keurvorst van Brandenburg, zoon en opvolger 1688 van Frederik Willem de Grote Keurvorst, verkreeg 1701 van keizer Leopold de titel van Koning van Pruisen, ✝ 1713 te Berlijn.
II. de Grote 1740-1786, ° 1712 te Berlijn, maakte bij gelegenheid der Oostenrijkse erfopvolging, aanspraak op Silezië, dat hij door de → Silezische Oorlogen veroverde: trad als gelijke van de Duitse Keizer op o. a. in de Beierse Erfopvolgingsoorlog en in het Vorstenverbond 1786, waardoor hij het plan van Jozef II om de Oostenrijkse Nederlanden tegen Beieren te verruilen verijdelde. Bij de Eerste Verdeling van Polen (1772). die hij zelf voorstelde, verkreeg hij West-Pruisen, ✝ 1786 te Sans-Souci. Frederik is een der grootste vorsten uit de wereldgeschiedenis : voortreffelijk veldheer, schrander doch gewetenloos diplomaat, beleidvol regent, tevens vriend en begunstiger van wetenschap, kunst en Franse kultuur (Voltaire). Pruisen dankt hem zijn plaats onder de Europese grote mogendheden.
III. koning en Duits keizer 1888, ° 1831 te Potsdam, onderscheidde zich in de Duitse Oorlog van 1866 en de Frans-Duitse Oorlog 1870-1871, ✝ te Potsdam aan een strottehoofdaandoening, na drie maanden regering.