o. [Lat. sperare, hopen] internationale kunsttaal door de arts Zamenhof ± 1887 te Warschau samengesteld.
Enc. In het Esperanto eindigen alle zelfstandige naamwoorden op o, alle bijvoeglijke naamwoorden op a, alle werkwoorden op i en alle bijwoorden op e. Zo zegt men b. v. van het Esperanto, dat het is lingvo internacia. Het meervoud wordt gevormd door -j. Het artikel is voor het enkelvoud en het meervoud la. De genitief wordt uitgedrukt door het voorzetsel de, de datief door al, de akkusatief door de uitgang -n.
In de vervoeging der werkwoorden duidt de uitgang as op een tegenwoordige, is op een verleden, os op een toekomstige tijd. Met ongeveer 1900 wortels, die vooral aan de Romaanse en de Germaanse talen ontleend zijn, vormt het Esperanto door prefix, infix et suffix een zeer groot aantal woorden. Voorbeeld: La leono de Flandrujo. El la Flandra lingvo tradukis N.