I. bn. en bw. (-st)
1. Veroud. eensgezind.
2. waarvan er geen tweede is: mijn -e troost; dat is het -ste geval; dat is het -e wat hem ontbreekt; een -e gelegenheid.
3. zonder tweede van zijn soort: zijn -e zoon; zijn -st kind.
Syn. ➝ alléén.
4. van biezondere voortreffelijkheid: een meesterstuk; een feit in onze geschiedenis; in zijn soort.
5. heerlijk: morgen krijgen wij vakantie, -! mooi.
6. eenzaam: je zal het daar erg hebben.
II. bw. uitsluitend: - en alleen omdat...
III. onbepaald telw.
1. een of ander: bericht; het toedienen van schadelijk middel; iets te -er tijd nodig kunnen hebben.
2. welk(e) dan ook: minder dan in vorig jaar; zonder -e achterdocht.
3. mv. een klein aantal: -e bladzijden schrijven; -en beweren dat...
Syn. enkele, ettelijke, menig, sommige, verscheidene.
4. een kleine hoeveelheid: geld.
