m. (-len; -letje)
[msch. < Idg. wortel tu-, zwellen .’.] gezwollen, rond voorwerp nl.
1. holte, waarin een riem zich, bij het roeien, beweegt : een riem in zijn leggen.
2. rolrond handvat : de van een zeis.
3. bolle rib die in een holle sleuf past : de stukken van een trottoirband met -len en hollen in elkaar doen passen.