bn. en bw. (-Ier, -st) [~ dolen, dwalen]
1. gek, maar sterker : ’t is om te worden. Syn. gek, idioot, ijlhoofdig, krankzinnig, uitzinnig, waanzinnig, zinneloos.
2. zeer uitgelaten : wat een -le jeugd! door het -le heen; een -le pret.
3. veel houdend van, verzot op : op iemand, iets zijn; van iets houden; met iemand zijn. hem vertroetelen; een -le zin in iets hebben, er sterk naar verlangen.
4. onbezonnen en woest : een -le bui, stap, vlaag; met -le geweld, met alle geweld. Syn. dwaas, mal, onverstandig, onzinnig, zot.
5. razend, maar wat minder sterk : van woede. Syn. razend. verwoed, woedend. Tgst. → bedaard.
6. heftig tekeer gaand ten gevolge van watervrees : een -le hond.
7. doordraaiend zonder te pakken : een -le sleutel, schroef.
8. vergiftig : -le kervel.