('bo:vәn) o. (-n)
I. Eig.
1. [boven II 1] hoogste einde; het van een paal.
2. [boven II 2] meer stroomopwaarts gelegen gedeelte : het van een rivier.
II. Metf. [van I 1] hogere, meer eervolle plaats: aan het der tafel, dicht bij de gastheer.