('af) (tapte af, heeft afgetapt)
1. in flessen tappen : hier -.
2. door aderlaten wegnemen : iemand bloed -.
3. laten weglopen : het water van de stoomketel -; gesmolten metaal door het af steekgat -.
4. door insnijding laten uitvloeien: terpentijn (uit dennebomen) -.
5. daardoor van harsachtig vocht ontdoen : dennebomen -.
6. tersluiks ontrekken : electrische stroom -.
7. (tersluiks) afluisteren : berichten uit een telefoonlijn -.