Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-06-2020

af

betekenis & definitie

oorspr. vz., later ook bw., vormt als vz, en als bw. samenstellingen.

A. vz. dat nog in de volkstaal en in sommige samenstellingen voorkomt : men hoort nog uitdrukkingen als „spreek er nut „wat weet jij er -!” en zelfs „hij weet er niets van -”; in de beschaafde spreek- en schrijftaal heeft het vz. „van” [< af] al de funkties van „af” overgenomen.

Opm. Voor het aaneenschrijven met daar enz. ➝ aan.

B. bw. met de betekenis van:
I. Eig. verwijdering : schepen varen - en aan: wij gaan er op -

Gez. - en toe, nu en dan; - of aan, afgesteld of aangevangen; allen -, gaan van het toneel af; hoeden -, hoeden afnemen; op het gehoor (bij het zich verwijderen) zich naar het gehoor richten; van iemand zijn, niet langer met hem te doen hebben; van iets zijn, er geen last meer van hebben. ➝ kunnen, man. II. Metf. [het begin is als een verwijdering van een punt in de ruimte of in de tijd] te beginnen van : van hier, van dit ogenblik -; van kindsbeen van heden -; van nu aan. III. Metn.

1. [gevolg van een verwijdering is vaak : naar beneden komen] richting naar beneden : de berg, de helling, de ladder, de trap -; de rivier (in de richting van de monding) : -, elliptisch voor „kom af’’ kom naar beneden.
2. [gevolg van een verwijdering is :] toestand van scheiding
a. Eig. : het beeld is geschonden, de kop ligt er -; van zijn vrouw zijn; hoeveel moet er voor de onkosten? dat is niet ver van Antwerpen -; het nieuwtje is er -.
b. Metf. in (veelal elliptische) uitdr. met de betekenis van :
a. afgetreden, afgezet : hij is minister -.
b. afgebroken, ontbonden : zijn engagement is -.
c. afgekomen : goed, slecht, wel zijn, in goede enz. toestand verkeren.
d. afgemaakt, ten einde : zijn taak is -; de koorts is -.
e. afgemat, uitgeput : van vermoeidheid.
f. afgemeten, afgerekend, tot een bepaalde grens juist, nauwkeurig : iets tot op de dag bepalen. ➝ gevaar.

SAMENSTELLINGEN met het vz. en met het bw. af.

A. met het vz. af, waarbij dit de betekenis heeft van
1. Eig. verwijdering : afhandig, aflijvig, aftandig; averechts.
2. Metn. [gevolg van verwijdering is vaak : gemis] zonder : afgrond.
B. met het bw. af nl.
I. als eerste lid vóór (scheidbare) wkw. en andere woorden met de bij het bw. af opgegeven betekenissen, soms echter eigenaardig gewijzigd :
1. met de betekenis van verwijdering
a. Eig. : afspringen, afvaren; afweg.
b. Metf.
a. losmaking : afbreken, afbinden, afbakenen.
b. vrijmaking : afdanken, aflossen.
c. wegneming : afbikken. afknagen.
d. reiniging : afborstelen, afschuren.
e. afstand van bezit of gewoonte; afgeven, afstand doen; afleren, afwennen.
f. verkrijging van bezit of kennis : afbedelen, afdwingen; afhoren, afzien.
g. nabootsing : afdrukken, afschilderen.
h. tenietdoening : (een huis) afbreken; afzoenen; afbestellen.
i. ontkenning : afgod, afgunst.
c. Metn.
a. [door verwijdering wordt iets kleiner] vermindering : afnemen (onz.), afslaan (onz.).
N. B. In sommige wkw. betekent af dat de werking geschiedt door een vermindering van het tegengestelde; b. v. afkoelen is koeler worden door vermindering van de warmtestof; afkorten is korter worden door vermindering der lengte.
b.
1). Algm. [men verwijdert iets dat voleind is] ten einde toe : afbetalen, afbreien, afwerken.
2). Inz.
a) [tot op het punt dat iets onbruikbaar is] verslijting : afdragen,

afgebruiken.

b) [tot op het punt dat de krachten ontbreken] afmatting, uitputting : (zich) afarbeiden, afsloven.
c) [tot op het hoogste punt van intensiteit] zeer : afgebliksemd, afgehageld.
2. met de betekenis van richting naar beneden; afbrengen, afdalen, afwerpen, afzeilen; afkondigen; afdak; afwaarts.

II. als tweede lid, met de betekenis van

1. verwijdering : achteraf, buitenaf, linksaf, rechtsaf, veraf, vooraf.
2. vrijmaking : vrijaf.
3. ten einde toe : kortaf.
4. uitputting : bekaf, doodaf. Tgst. aan.

Opm. Alleen de voornaamste samenstellingen of die enige moeilijkheid kunnen opleveren, zijn in dit woordenboek opgenomen.

III. A. F. afkorting van : ➝ anno futuro.

< >