(achtər’o:vor) bw. in de richting naar achteren hellend : zijn haar kammen, dragen (➝ haardrachten) ; Gemz. iets drukken, verdonkeremanen stelen. Tgst. voorover.
Opm. Achterover vormt met werkwoorden scheidbare samenstellingen : achterovervallen, viel achterover, is achterovergevallen.