(bleef, bleven achter; is achtergebleven)
1. achter anderen blijven : op weg -.
2. blijven leven, terwijl anderen sterven : de weduwe bleef met zes kinderen achter.
3. ten achteren blijven : mijn horloge is achtergebleven.
4. blijven staan, liggen : zijn koffer was achtergebleven.
5. achterwege blijven, verzuimen : het antwoord bleef wederom achter; de kunst bleef niet achter om...
6. in ontwikkeling achter anderen blijven : bij zijn schoolmakkers ~.