Joost Nijsen

Oprichter van Uitgeverij Podium

Gepubliceerd op 13-06-2017

Auteursrecht

betekenis & definitie

In het verleden was wat we tegenwoordig piracy noemen eerder regel dan uitzondering. Boeken uit het buitenland werden veelal vertaald en uitgegeven zonder enige zakelijke afstemming met de maker. Binnen de landsgrenzen verstrekten drukkers en uitgevers een al dan niet zeer bescheiden vergoeding aan geleerden, dichters en andere schrijvers, waarmee zij zich het eigendom over deze producten van de geest toe­eigenden. Zo raakten vele schrijvers tot in de twintigste eeuw voor een handvol daalders het auteursrecht over hun boeken kwijt, waarvan sommige door de uitgever decennialang herdrukt werden zonder enige nabetaling aan de auteur of diens erven.

Ter illustratie: Frederik van Eeden verloor het kopijrecht op zijn debuutroman De kleine Johannes (1886, uitgeverij Mouton) in ruil voor nog geen honderd gulden. ‘Uiteraard had ik de gebruikelijke ervaringen van jonge auteurs en maakte de gebruikelijke blunders,’ zei Van Eeden later. ‘Ik verkocht het kopijrecht op mijn eerste boek aan een uitgever voor $ 60 [ik vertaal dit terug uit een Engelse tekst, jn], in het vertrouwen dat ik goede zaken gedaan had. Toen ik het kopijrecht jaren later wilde terugkopen, wilde hij dat niet voor minder dan $ 10.000. Het koopje was duidelijk aan zijn kant’ (Nijsen, 1989).

Aan dit structurele misbruik kwam een eind toen Nederland in 1912 toetrad tot de Conventie van Bern en er een heuse Auteurswet tot stand kwam. Dat de oude gewoonten nog lang naijlden, blijkt wel uit het boekje De uitgever en zijn bedrijf uit 1930, waarin J. Tersteeg als volgt de kennelijk nog heersende discussie beschrijft: ‘[De overeenkomst] welke op een betaling voor eens en altijd neerkomt, waarbij dus het manuscript, als ware het een verbruiksartikel met een oogenblikkelijke, althans eenmalige en dadelijk na aanvaarding verminderde waarde, min of meer contant gekocht wordt, wordt veelvuldig aangevochten, omdat de waarde van een manuscript eerst op den duur (...) gekend kan worden.’ Royalty’s waren destijds kennelijk nog niet regulier: ‘Een blijvende deelname, als hier bedoeld, ziet men soms uitgedrukt in de toekenning van een percentage van den prijs waarvoor het boek te koop is.’

Zakelijke afspraken tussen auteurs en uitgevers gaan in hoofdlijnen nog steeds terug op deze regelmatig (onder andere in 1972) herziene Auteurswet 1912, welke de maker een ‘uitsluitend’, dat wil zeggen exclusief, recht toekent om zijn creatieve werk openbaar te maken en te verveelvoudigen. Dat recht op zijn eigen werk bezit de schrijver bij wet, dus ook als het boek géén clausule bevat in de trant van ‘Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt...’

De schrijver die met een uitgever een contract afsluit, doet daarin dus geen afstand van zijn rechten, maar draagt deze alleen geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor een beperkte periode, aan de uitgever over. Anders gezegd: de auteur verleent de uitgever een ‘licentie’, waarmee deze voor de afgesproken titel en de afgesproken terreinen exclusief het recht op exploitatie bezit. Die overdracht geschiedt in Nederland meestal in een ‘modelcontract’, een uitgeefovereenkomst samengesteld door de Groep Algemene Uitgevers van het Nederlands Uitgeversverbond en de Vereniging van Letterkundigen.

Elk boek, waar ook ter wereld, is vanaf zeventig jaar na het overlijden van de schrijver geheel auteursrechtvrij. Omdat voornoemde Frederik van Eeden overleed in 1932, behoort zijn roman De kleine Johannes dus al sinds 2002 tot het ‘publiek domein’, en mag iedereen die er de moed voor heeft deze klassieker uitgeven zonder royaltyverplichting aan (de erven van) de schepper.

Auteursrecht kan overigens wel weer rusten op de later, door derden gerealiseerde bezorging of editering van een oud werk, tot ook die partij zeventig jaar dood is.