Joost Nijsen

Oprichter van Uitgeverij Podium

Gepubliceerd op 13-06-2017

Auteursinkomen

betekenis & definitie

Schrijvers leefden, net als kunstenaars en musici, in vorige eeuwen van schenkingen (mecenaat) of hun eigen familievermogen. Of ze wisten het scheppen te combineren met een baan (zo telt de literatuur vele schrijvende huisartsen, juristen en leraren). Of ze hadden een goed verdienende partner. Wie niet in die gelukkige positie verkeerde was, om met Kafka te spreken, een ‘hongerkunstenaar’. Pas relatief kortgeleden, ergens in de jaren zestig, ontstond bij schrijvers en kunstenaars het idee dat de overheid hun meestal schamele inkomsten uit royalty’s moest aanvullen. Dat leidde in Nederland tot het door de overheid gefinancierde letterenfonds, sinds kort, na fusering met het nlpvf, Nederlands Letterenfonds (nlf) geheten. Dit fonds stelt op grond van beoordelingen van commissies (waarin ook schrijvers zitten) ‘projectbeurzen’ ter beschikking.

Over de keuzes van het fonds is altijd veel discussie geweest; zo zouden de meer hermetische, veelal slecht verkochte auteurs elkaar via commissies de bal toespelen ten koste van ‘populaire’, meer toegankelijke schrijvers. Feit is dat sommige auteurs van slecht verkochte boeken jaren- en soms decennialang behoorlijke jaarsalarissen ontvingen van het Fonds. Over de logica daarvan kun je, cultuurpolitiek gezien, van mening verschillen. De succesvolle, dus goed verdienende schrijvers komen sowieso niet in aanmerking vanwege het maximale jaarinkomen bij subsidieaanvragen.

De komende jaren wordt het door wijzigende cultuurpolitiek en economische tegenwind spannend in welke mate schrijvers deze ondersteuning nog zullen blijven genieten. Gelukkig lijkt het nlf behalve voor excellente maar commercieel ‘stille’ auteurs, ook oog te houden voor nieuwkomers. Daarnaast wordt geld uitgetrokken voor talentontwikkeling van jonge schrijvers.

Een klein groepje schrijvers verdient met de boekenverkoop meer dan genoeg om van te leven; ondanks het kleine taalgebied zijn er in ons land nogal wat schrijvers die in voetbalkringen ‘financieel onafhankelijk’ genoemd zouden worden. De meesten hebben echter aanvullende inkomstenbronnen nodig. Subsidies worden behalve door het nlf ook verstrekt door het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten, voor onderzoeksjournalistiek op uiteenlopend terrein. Voor specifieke terreinen zijn er ook particuliere ondersteuningsfondsen te vinden, vaak met de dubbele naam van degene die er een legaat voor naliet.

Uit royalty’s verdient een doorsneeschrijver net genoeg om zijn gas en licht mee te betalen. Bij een royalty van 10% over een verkoopprijs van € 18,50 en een verkoop van 2000 exemplaren, resteert voor de auteur zo’n € 3500. Voor een boek waaraan soms jaren gewerkt is. Neveninkomsten uit die titel (vertaalrechten, verfilmingsrechten, et cetera) zijn, zolang van het boek weinig exemplaren verkocht worden, nihil of verwaarloosbaar. De auteur die niet of nauwelijks inkomsten geniet uit een ‘gewoon’ beroep, of enige bekendheid geniet, kan zijn basisinkomen uit royalty’s en eventueel subsidies aanvullen met optredens (onder andere door bemiddeling van de slagvaardige Stichting Schrijvers School Samenleving), literaire prijzen (denk aan een dichter die € 10.000 ontvangt voor het gedicht waarmee hij de Turing Poëzieprijs wint), met aan het schrijven verwante klussen (vertalen, scenario- en tekstschrijven en ander werk in opdracht) en met incidentele meevallers.

Verder wordt door agenten en zaakwaarnemers in onderhandelingen met uitgevers steeds vaker hoog spel gespeeld waar het een voorschot betreft op royalty’s. Daarbij wordt de verantwoordelijkheid voor het auteursinkomen in toenemende mate bij de uitgever neergelegd (‘Als jij wilt dat mijn cliënt die roman gaat voltooien, zul je hem er financieel toe in staat moeten stellen’). Begrijpelijk, maar daar zijn grenzen aan. Zeker nu de winsten op bestsellers lager liggen dan vroeger, kan de uitgever zich minder interne subsidie veroorloven en moet hij dus verstandig inschatten waar ongeveer zijn break­evenpoint ligt.

Maar dan is er deze vermoedelijk onbewijsbare, maar niet minder bemoedigende opmerking van ‘boekenfluisteraar’ Maarten Carbo in Succes met je boek!: ‘De kans om de jackpot te winnen is met een boek aanzienlijk groter dan met een staatslot.’ Een andere vorm van troost biedt de dichter en essayist Piet Gerbrandy, die in een weekbladartikel over bohémiens deze kanttekening plaatste bij het belang van financiële ondersteuning voor fulltimeschrijvers: ‘Ik ken dichters die geen betaalde baan hoeven te hebben doordat ze een rijke partner hebben of beurzen ontvangen. Ze wijden heel hun leven aan schrijven en nadenken. Maar wat ze produceren, is helemaal niet meer of beter dan dat van dichters die wel een drukke baan hebben! (...) Je hoeft echt niet je hele leven aan de literatuur te wijden om grootse werken te kunnen maken’ (Isabelle Buhre, 2012).