oorspr. deegoffer in de vorm van een koek of brood die aan de dienstdoende priesters in de tempel moest worden afgedragen (Num. 15). Omdat de rabbijnen deze verplichting, die alleen voor het land Israël gold, tot de diaspora uitbreidden, onstond het gebruik een deel van het brooddeeg af te zonderen en te verbranden.
De rabbijnse voorschriften voor het maken van een challa staan in het gelijknamige Misjnatractaat. De benaming challa voor het brood dat tijdens het sabbatsmaal op vrijdagavond wordt gegeten, is van later datum.
