Hazen onderscheiden zich van konijnen door rood- en grijsbruine vacht, lange oren (lepels) met zwarte punten en witte ondervacht, waar die bij konijnen grijs is. Bovendien zijn volwassen hazen beduidend groter (50-65 cm) en zwaarder (2,5-6 kg).
Naast deze uiterlijke kenmerken kunnen hazen ook aan hun sporen in het veld worden vastgesteld. Karakteristiek zijn de keutels van hazen die 2x zo groot zijn als die van konijnen en de sporen, vooral bij sneeuw. Soms is aan de hoogte van de vraat aan boompjes duidelijk dat er hazen in het veld voorkomen.
Hazen leven het liefst in open gras- en akkerland, met een voorkeur voor kleinschalige landbouwgebieden met afwisselende gewassen. Bosranden, wallen, ruigtes en heggen worden vooral in de winter als rustplaats gekozen. Hun legers worden ook in hoger gras of tussen de kluiten van een geploegde akker gemaakt. Optimale biotopen bevinden zich op de kleigronden in laag Nederland en in het rivierengebied. Hier kunnen dichtheden oplopen tot wel 40 hazen per 100 hectare. Maar hazen komen ook voor in bosgebieden en heidegebieden. De dichtheden liggen hier vrij laag en bedragen soms maar enkele hazen per 100 ha.
Het haas is overwegend in de nacht en vooravond actief; in het voorjaar en zomer ook in de schemering en overdag. Hij heeft leeft solitair en is sterk plaatsgebonden. Overdag verblijven hazen vaak in een leger, een vaste ondiepe verblijfplek in de vegetatie of beschutting. tussen de alleen in de paartijd groeperen hazen zich.
