Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

Wyk by Duurstede

betekenis & definitie

WYK BY DUURSTEDE, meest Wijk te Duurstede genaamd, de vierde Stad in rang van de stemmende Steden der Provincie van Utrecht, ligt aan den Rhijn, ter plaatze daar deeze Rivier den naam van Lek aanneemt, of liever daar de Lek van ouds uit den Rhijn gegraaven geworden is, vier uuren gaans beneden Rhenen, en ruim twee uuren boven Kuilenburg, in eenen lustigen oord, en rondsom in boomgaarden; ’t welk aan de Stad, inzonderheid van de overzijde der Riviere, een zeer bekoorlijk aanzien geeft. Ook is zij, van binnen, sierlijk met boomen bezet.

Bij Wijk te Duurstede is, al voor veele Eeuwen, tot voorkoominge van de overstroomingen, die, dikwijs, door het hooge water des Rijns, veroorzaakt wierden, een Dam in de Rivier gelegd. De bisschop van Utrecht en de Graaven van Holland, Gelder en Kleeve, hadden allen, meer of min, belang, of bij de behoudenis, of bij het wegneemen van deezen Dam. Doch Keizer FREDRIK DE I bemiddelde, in ’t Jaar 1165, eene overeenkomst tusschen deeze vier Mogendheden, waarbij, onder anderen, bedongen wierdt “dat de Dam, in den Rhijn bij Wijk te Duurstede, in overoude tijden gelegd, nimmer weggenomen, maar altoos in den zelfden staat onderhouden zou worden.” Ook ligt deeze Dam hier nog tegenwoordig, zo veel men naa gaan kan, op dezelfde plaats, waar hij van ouds gelegd is. Digt bij de Stad staat een Runmolen.De Stad is rondsom omringd met oude muuren. Zij heeft drie poorten, eene naa den kant van Utrecht, die zeer oud en met Toorentjes versierd is, en twee aan den kant van de Lek, behalven eene Waterpoort aan dezelfde rivier, eenen uitgang met eene brug aan den Krommen Rhijn, en nog een’ uitgang met eene brug naar ’t oude Slot of Kasteel, welk eene vijfhoekige gedaante en drie heele en twee halve Bolwerken plagt te hebben. Het staat in ’t Zuidwesten der Stad, wordt thans niet bewoond, en is voor ’t grootste gedeelte zeer vervallen. De Toorens, die nog gedeeltelijk overgebleeven zijn, en een van welken, die twee spitzen heeft, tamelijk wel onderhouden wordt, draagen nog teekens van de sterkte en schoonheid van dit Kasteel. Een der Regenten heeft het in erfpagt om tien stuivers ’s jaars. De Stad onderhoudt een der Toorens, in gevolge van eene overeenkomst met ’s Lands Staaten van den dertienden Junij des Jaars 1727, waar tegen haar de weide rondsom ’t Kasteel afgestaan is, die haar veertig guldens ’s jaars opbrengt.

De Staaten plagten een’ Kastelein van ’t Kasteel te stellen, wiens wedde in ’t Jaar 1677 van achtendertig tot vijftig guldens ter maand verhoogd wierdt. Doch zedert langen tijd heeft men geen’ Kastelein meer te Wijk gehad.

Wijk te Duurstede is de oudste Stad van ’t Stigt, en eene der oudsten van de Vereenigde Provinciën. TACITUS gewaagt, in ’t Verhaal van den oorlog tusschen CLAUDIUS CIVILIS en de Romeinen, die in ’t Jaar 70 van de gemeene tijdrekening voorviel, van eene Plaats, die hij Batavodurum noemt, en in het Eiland der Batavieren plaatst. ’t Is veelen en ook mij waarschijnlijk, dat het Batavodurum, welk men het Durum der Batavieren zou kunnen overzetten, ons Wijk te Duurstede geweest zij, welk ook, ter linkerzijde des Rhijns, dat is, in ’t Eiland der Batavieren plagt te liggen, en nog liggen zou, zo de droom, door ’t graaven van de Lek, en door ’t verstoppen van den uitloop bij Katwijk, niet t'eenemaal van loop veranderd was. In ‘t woord BatavoDUrum, vindt men het zelfde zaakelijk of worteldeel, als in DUURstede: en TACITUS geeft ook aan zijn Batavodurum den naam van Vicus of Wijk. De betekenis van dit Worteldeel Dur is niet moeilijk te vinden. Men verstondt er, in 't Oud Keltisch, welk hier en hieromtrent de Landtaal was, water door, zo dat Durstede of Duurstede zo veel zegt als Stad of Plaats aan 't water. In ’t Latijn der Middeleeuws, wierdt hier van Dorestadum en Dorestatum gemaakt; welke naam, eigenlijkst, op het Kasteel gepast wierdt. De Stad of Stede is ook dikwijls, in oude Schriften, bij den naam van Wijk, van het Kasteel Duurstede onderscheiden, en hierom, in laatere lijden, en nog tegenwoordig, Wijk te Duurstede of Wijk bij Duaestede, welk zo veel zegt als de Stad Wijk bij het Kasteel Duurstede, genoemd geworden.

De Plaats, welke wij beschrijven, schijnt, reeds in de Zevende Eeuwe, eene voornaame Koopstad geweest te zijn, zo zij het anders is, van welke men, onder den naam van Wicus portus, dat is, de Haven Wijk, in eenen Brief van Koning DAGOBERT DEN I van, den Jaare 630, gewaagd vindt. Zeker is ’t, dat de Stad toen reeds van eenig aanzien was, om dat de Frankische Koningen, die 't hoog gebied over een groot gedeelte deezer Landen hadden, aldaar, omtrent dien tijd, en zedert, geld gemunt hebben. In ’t Jaar 697, overwon PIPYN, Groothofmeester van Frankrijk, den Frieschen Koning RADBOUD, nabij de Vesting Dorestate [Castro Dorestatei]. Ten tijde van KAREL DEN GROOTEN, wierdt ’er reeds een Tol te Duurstede geheeven. De Stad stondt toen onder de bescherming der Bisschoppen van Utrecht. Keizer LODEWYK DE VROOME gaf, in ’t jaar 826, Wijk te Duurstede [Vicum Dorestatum] aan den verdreeven Deenschen Vorst HERTOLD en deszelfs Broeder RORUK ter leen. Doch ‘t leedt maar tot in ’t Jaar 834, toen de Stad, die in oude Schriften nu reeds den naam van Koopstad [Emperium] draagt, door de Deenen, waarschijnlijk uit haat tegen HERTOLD, overvallen en plat gebrand wierdt. In de twee volgende jaaren, hervatte de woeste Landaart den togt, in welken Duurstede, ten tweeden en ten derden maale, geplonderd wierdt.

In ’t Jaar 837 kwamen zij wederom in de Stad, de ingezetenen tot het betaalen eener aanzienlijke brandschatting noodzaakende. Bij eene rijksverdeeling van den Jaare 839, tusschen LOTHARIUS en Karel, twee Zoonen van Keizer LODEWYK, wierdt Duurstede den eersten toegeweezen. Duurstede wierdt, in ’t jaar 847, wederom overmeesterd door de Deenen: welker geduurige invallen, eindelijk, de trouw van HERTOLD, hunnen Landsman, die met Duurstede beleend was, verdagt maakten bij de Markgraaven des Keizers, die hem overvielen en van ’t leeven beroofden. Van deezen eersten bekenden Heere van Duurstede zijn nog munten voor handen, die aldaar geslaagen zijn, en op welken de naam van Vicus of Wijk te leezen is. RORUK, Broeder van HERTOLD, niet minder verdagt dan deeze, was in hegtenis genomen, op ’s Keizers bevel; doch hij ontvloodt uit den Kerker, verzamelde eenige schepen, en voer ’er den Rhijn mede op; waar naa hij zich, in of omtrent het Jaar 850, meester maakte van Duurstede, welke Keizer LOTHARIUS hem, zedert, afstaan moest. Een aanslag van RORUK, om deel aan de Regeering van Deenemarke, zijn Vaderland, te verkrijgen, verbitterde zijne partijen in dat Rijk derwijze tegen hem, dat zij, in ’t Jaar 857, wederom eenen inval in Duurstede deeden. In ’t Jaar 863 wierdt de togt hervat.

Een goed getal Friesche Kooplieden, gelijk ze genoemd worden, die zich met hunne waaren binnen Duurstede geborgen hadden, wierdt toen gevangen genomen, en de Stad deerlijk geplonderd. RORUK bewoog, egter, zijne Landslieden eerlang, tot het verlaaten der Stad. RORUK, zich zedert gehaat gemaakt hebbende bij de Landzaaten, en bij Keizer LOTHARIUS, wierdt, in ’t Jaar 867, ten Lande uit gejaagd, en sneuvelde, zo men wil, eenige jaaren laater, in een gevegt. In ’t Jaar 949, schonk Keizer OTTO DE I, op ’t verzoek van Bisschop BALDRIK, de tollen en andere Heerenregten in de Stad, die eertijds Dorstads, en toen Wijk genoemd wierdt, en in alle de overige plaatzen, van die Stad af tot aan zee toe, aan de Utrechtsche Kerke. Het verstoppen van den Rhijnmond bij Katwijk, en het stigten van Thiel aan de Waale, en van Dordrecht, aan de Merwe, gaf, eerlang, gelegenheid dat de Koophandel van Wijk te Duurstede eenigszins verliep, die gedeeltelijk na Thiel, doch grootendeels na Dordrecht schijnt geweeken te zijn. Maar hier uit ontstondt ook, dat Wijk te Duurstede minder van de aanvallen der Noordsche volken te lijden hadt dan te vooren.

Men vindt niet, dat ’er, voor het Jaar 1010, een nieuwe aanslag op Wijk gesmeed wierdt. Doch deeze aanslag schijnt mislukt te zijn. En naa dien tijd, leest men niet meer van eenigen Noordschen inval in deeze Landen. ’t Kasteel Duurstede is, in laater tijd, even als andere Stigtsche Sloten, te bewaaren gegeeven aan de Graaven VAN BENTHEM, die ’t aan de Heeren van Abkoude ter leen hebben opgedraagen. GYSBRECHT, Heer van Abkoude, verhief, in ’t Jaar 1300, zijnen Dorpe tot Wijk, tot een Poorte of Stad: hoewel men reden heeft om te twijfelen, of hij hier toe, zonder verlof zijns Leenheers, regt gehad hebbe. In ’t Jaar 1328, stondt, JAN, Graaf van Benthem, zijn regt op Duurstede af aan Bisschop JAN VAN DIEST, die, ten zelfden tijde, door ZWEDER, Heer van Abkoude, voor Leenheer erkend wierdt. Ook is het Slot te Duurstede altoos gerekend onder de open Sloten van het Stigt, waar toe de Bisschoppen vrijen toegang hadden.

Die van Wijk verkreegen, in ’t jaar 1341, van WILLEM DEN IV, Graave van Holland, tolvrijheid door Holland en Zeeland, behalven van goederen, die zij op den stroom koopen zouden. Voorts moesten zij hun Zout te Dordrecht koopen, en het niet verkoopen beneden Keulen en Venlo. WILLEM, Heer van Wijk te Duurstede en Abkoude, overleeden zijnde, stelde zijns Broeders Zoon, JAKOB VAN GAASBEEK, zich, omtrent den Jaare 1407, in ’t bezit van deeze Heerlijkheden; waar in hij, door Bisschop FREDRIK VAN KLANKENHEIM, gehandhaafd wierdt tegen JAN VAN BREDERODE, die met eene Dogter van Heere WILLEM gehuwd was, en hem het regt tot de Heerlijkheden betwistte, onaangezien hij, zo wel als zijne Vrouw, den Geestelijken staat omhelsd hadt. Heer JAKOB beloofde, in ’t Jaar 1413, dat hij, uit zijn Slot te Wijk, geenen oorlog aanvangen zou, dan bij wille ende consent des Bisschops, zijns Genedichs Heeren, sijnne nacomelingen ende syns Gestichts van Utrecht. Doch hij hieldt deeze belofte kwalijk, zig inwikkelende in den oorlog, die Hertog JAN VAN BEYEREN tegen Bisschop FREDRIK en de Stigtschen ondernomen hadt. Heer JAKOB hieldt de zijde van Hertog JAN; doch wierdt begreepen in de Vrede, die in ’t Jaar 1422 getroffen wierdt. In ’t Jaar 1447, spande hij wederom aan met de Stad Utrecht tegen Bisschop RUDOLF VAN DIEPHOUT.

Twee jaaren laater wierdt hij, in een gevegt te Utrecht, gevangen genomen, en niet geslaakt, dan naa dat hij de Heerlijkheden Duurstede en Abkoude hadt afgestaan aan ’t Stigt, de inkomsten derzelven alleenlijk aan zich behoudende, zo lang hij leefde, en bij den afstand twaalfduizend guldens eens van de Staaten des Gestigts voor zich bedingende. De Bisschop verklaarde, van toen af, de Stede van Wijk, die zo lang eene bijzondere Heerlijkheid geweest was, voor een Lid des Gestigts van Utrecht, gelijk de andere Steden waren: te gelijk den Brief bevestigende, waar bij GYSBRECHT van Abkoude de Plaats, in ’t Jaar 1300, tot eene Stad verheeven hadt. JAN VAN RENESSE VAN WULVEN, die Heere JAKOB in den bloede bestondt, stondt, ten zelfden tijde, af van allen regt, welk hij, naa ’t afsterven van Heere JAKOB, op de Heerlijkheden van Wijk te Duurstede en Abkoude zou kunnen voorwenden te hebben. Heer JAKOB overleedt in ’t Jaar 1459. ANTONI, Bastaard van BOURGONDIE, Broeder van Bisschop DAVID, beweerde toen, dat hij eigenaar dier inkomsten geworden was, uit hoofde eener heimelijke overeenkomst met den overleeden Heere. Hij hieldt zich op ’t Kasteel te Duurstede, welk hij niet ruimen wilde, dan naa dat hem twaalfduizend guldens, door ’s Lands Staaten, betaald waren: ’t welk in ’t Jaar 1472 geschiedde.

De Stad Wijk, in ’t Jaar 1479, door die van Utrecht, op eene Dagvaart te Koten ontbooden zijnde, vondt niet goed te verschijnen. Men zogt haar te beweegen tot een Verdrag tegen Bisschop DAVID, waar toe zij niet verstaan kon. Ook was de Bisschop de Stad genegen. Het Kasteel is, ten deezen tijde en zedert, de gewoonlijke verblijfplaats geweest der Bisschoppen DAVID en FILIPS VAN BOURGONDIE, die beide te Wijk te Duurstede overleeden en begraaven zijn.

Bisschop FILIPS heeft het Kasteel, omtrent den Jaare 1520, veel verbeterd en versierd. Op den drieëntwintigsten November des Jaars 1528, nam de Regeering van Wijk Keizer KAREL DEN V voor Heere aan, onder voor waarde "dat zij nog tot Maart des volgenden jaars aan den Bisschop van Utrecht gehoorzaam blijven zou, zo deeze zo lang zijnen zetel behielde binnen ’t Bisdom." De Stad nam, in Junij des Jaars 1672, ook vrije hoede van de Franschen, die haar, in November des volgenden jaars, wederom verlieten.

Wijk te Duurstede moet tegenwoordig veel kleiner zijn dan het oudtijds geweest is, indien 'er, voor dat de Stad door de Deenen verwoest wierdt, dertig, of, volgens anderen, vijftig, vierënvijftig of vijfënvijftig Kerspelkerken in geweest zijn. Doch dit is geheel ongelooflijk. In de Negende Eeuwe, waren ’er, waarschijnlijk, in alle de nu Vereenigde Provinciën, geene vijfëntwintig Kerken. Nogthans getuigt een oud Schrijver, dat ’er te Duurstede veele Kerken waren. ‘t Is dan zeer te vermoeden, dat de Deensche verwoestingen en ’t verminderen van den Koophandel 't getal der Kerken en Huizen in de Stad zal hebben doen afneemen; schoon men ’er nog tegenwoordig eenige deftige gebouwen heeft. Men heeft ’er, in ’t Jaar 1748, tweehonderd zesënzestig huisgezinnen geteld, ’t Getal der ingezeetenen wordt op omtrent tweeëntwintighonderd begroot.

De Markt te Wijk te Duurstede is vrij aanzienlijk en met schoone boomen bezet. Men houdt hier, behalve de Weekmarkt, twee Paardemarkten, des Woensdags voor St. JORIS of voor den drieëntwintigsten April, en op den zestienden Junij. De paarden, die op dezelve te koop gebragt worden, zijn vrij van 't Veer voor de Stad. De vrijheid, of het vrijgeleide voor buitenlieden, duurt, volgens het Privilegie van Heere GYSBRECHT van den Jaare 1300, drie dagen voor en drie dagen na den marktdag. Voorts, is ’er eene magere Beestenmarkt, die den eersten Woensdag in April, en eenige volgende Woensdagen gehouden wordt; en eene vette Beestenmarkt, die den eersten Woensdag na St.

VICTOR, of na den tienden Oktober, en de twee volgende Woensdagen wordt gehouden. De Jaarmarkt of Kermis valt veertien dagen na de Utrechtsche, die den tweeden Maandag in Junij begint.

Het Stadhuis te Wijk is een fraai nieuwerwetsch gebouw van drie verdiepingen. Het heeft een sierlijk Koepeltoorentje. De ingang is in ’t midden van den voorgevel. Boven denzelven is een uitsteekende Kap of Verdek. Men komt ’er in, langs eenen deftigen dubbelen trap. Het Stadhuis staat nevens den Tooren der Kerke, aan de Markt, op welke twee Waterputten staan, tot gerijf der ingezeetenen.

De Kerk deezer Stad, een kruisgebouw, is tamelijk groot, en schijnt nog grooter geweest te zijn, naardien het kruis, aan ’t einde der Kerke is; waar agter het Koor schijnt afgebroken te zijn. De Tooren heeft geen Spits; doch uit de geweldige dikte van den stomp, is af te neemen dat hij zeer hoog geweest moet zijn, zo hij ooit regelmaatig opgetrokken geweest is. De Uurwijzers zijn geplaatst aan eenen der hoeken van den stomp, daar nog een klein spitsje met een Windwijzer opgezet is. Wat grooter Spits staat op het kruis der Kerke. Zij was van ouds de Kerspelkerk van Wijk. Men weet niet, wanneer zij gestigt zij. Doch zij is wel eer aan den Heiligen JOHANNES den Dooper toegewijd geweest.

GYSBRECHT, Heer van Wijk te Duuistede en Abkoude, heeft ’er, in ’t Jaar 1366, een Kapittel van twaalf Kanonniken in gestigt. Ook zijn er, in laater tijd, een goed getal van Vicarijen aan besproken. Het Kapittel van St. JAN te Wijk is nog in wezen, en bestaat nu uit een Deken en tien Kanonniken, een van welken ook Secretaris en Rentmeester is. De Kerkmeesters, die ’t bewind over het Kerkgebouw en de Kerkgoederen plagten te hebben, waren, al bij eene Ordonnantie van Koning FILIPS DEN II van den negentienden September des Jaars 1567, verpligt geworden om van hunne bestiering, jaarlijks, rekening te doen aan den Magistraat. Tegenwoordig, is ’er maar een Kerkmeester, die te gelijk Pot- of Armeester is.

Buiten de Stad, op 't oude Kerkhof, plagt nog eene Kapel te staan, die in ’t jaar 1586 afgebrand is. De Gemeente te Wijk wordt bediend door twee Predikanten, die tot de Klassis van Rhenen en Wijk behooren.

Het Gasthuis te Wijk is vrij aanzienlijk. Het heeft eene ruime Voorplaats, en eene sierlijke Buitenpoort. Ook pronkt het met een net Toorentje. Omtrent het Jaar 1732, kon dit Gasthuis nog eenëntwintig, en in ’t Jaar 1748 niet meer dan acht oude Lieden onderhouden. Een Rentmeester uit de Regeeringe heeft ’er ’t bewind over. Voor deezen is ’er te Wijk een Klooster van adelijke Jongvrouwen geweest, en een ander van Reguliere Nonnen, die beide, al voor lang, verdweenen zijn.

De Schutterij van Wijk plagt zich, van ouds, jaarlijks, op eenen vastgestelden dag, te oefenen in ’t schieten met de booge. Men vindt, dat Bisschop HENRIK VAN BEIEREN en FLORIS, Graaf van Buuren, in ’t Jaar 1527, deeze liefhebberij hebben bijgewoond, en dat de Bisschop toen de prijs gewonnen heeft. De Schutterij wordt thans verdeeld in twee Kompagniën, de oude en de nieuwe Stad genoemd, welken ieder onder haare Kapiteinen en mindere Bevelbebberen staan.

De Koophandel, die in de Negende Eeuwe zo zeer plagt te bloeijen te Wijk te Duurstede, is zedert t’eenemaal vervallen, en tegenwoordig bijna geheel verdweenen. Rondsom de Stad, zijn eenige Wei- en Bouwlanden, met welken te bearbeiden veele ingezeetenen zich geneeren.

De Stad Wijk heeft van haare Heeren en van de Bisschoppen van Utrecht, van ouds, ook eenige Voorregten verkreegen. Heer GYSBRECHT heeft haar, in ’t Jaar 1300, van alle schatting vrij verklaard, met naame van ’t regt van Keurmede, volgens welk, ’t beste pand der overleedenen aan den Heer vervalt. Bisschop RUDOLF heeft dit voorregt, in ’t Jaar 1449, bevestigd, en de ingezeetenen te gelijk van alle Tollen in ’t Stigt vrij verklaard. De Stad wierdt, nevens Amersfoort en Montfoort, ontheeven van het Huisgeld, welk, in ’t Jaar 1532, in ’t Stigt geheeven wierdt. Ten tijde van Bisschop DAVID VAN BOURGONDIE, is hier een tol gelegd, die voorheen te Rhenen gelegen hadt, werwaards hij, volgens eene schikking van den Jaare 1477, wederom gebragt moest worden; ’t welk egter agtergebleeven, of maar voor korten tijd geschied is, alzo men dien, in de volgende eenwe, al wederom te Wijk te Duurstede ontvangen heeft, gelijk nog tegenwoordig geschiedt. Een der Burgemeesteren is ’er gewoonlijk Ontvanger van. De Bisschoppen DAVID en FILIPS VAN BOURGONDIE hebben ook eene Munt te Wijk gehad, waar naa zekere straat den naam van Muntstraat, tot heden toe, behouden heeft.

Tot op den tijd der jongste Omwentelinge bestondt de Regeering van Wijk bij Duurstede uit een Schout, twee Burgemeesteren, zeven Schepenen en tien Raaden. De laatstgenoemde, te gader met de Burgemeesteren maakte de Vroedschap uit, en waren bevoegd om over zaaken, de Stad of het algemeene Land betreffende, te raadpleegen en te besluiten. Behalven dit, was 'er nog een ander Kollegie; het bestondt uit den Schout, de twee Burgemeesters en zeven Schepens uit de Raaden; zij maakten het Geregt uit; alle Regtszaaken moesten voor hetzelve gebragt worden. Eene meer bestaanbaare en regelmaatige, zal nu ook eerlang deeze gebrekkige orde van zaaken vervangen hebben.

Zie ALTING, Notitia German. Irferior.; TACITUS ; HEDA, BURMAN, Utr. Jaarboeken, en zeer veele andere Schrijvers.

< >