Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

Wouwerman (Pieter)

betekenis & definitie

PIETER WOUWERMAN, insgelijks de Zoon van PAULUS, en ouder broeder van den boven vermelden, oeffende zich insgelijks in de schilderkunst. Ware hij even mild bedeeld geweest met vernuft en den geest der uitvindinge, als met eene ongewoone maate van naarstigheid en onvermoeiden vlijt, zeer verre zoude hij het in de schilderkunst gebragt hebben.

Zijnen ouder broeder PHILIPS, van welken in het volgende Artikel zal gesproken worden, zag hij, in de behandeling van het penseel, met reuzenstappen na de volmaaktheid streeven. Hij zag en erkende deeze meerderheid. Te goedaartig was hij van inborst, dan dat die meerderheid in hem de afgunst zoude gaande maaken. Alleen diende zij hem tot eenen smikkel, om hem van verre naa te volgen. Op hem moge daarom de Spreuk worden toegepast,“Ut desint vires, tamen est landanda voluntas.” dat is,

“Daar magt ontbreekt, moet de goede wil geloofd worden.”

Met dit alles willen wij geenzins te kennen geeven, alsof het PIETER WOUWERMAN aan alle kunstvermaardheld mangelde. Integendeel, bevoegde Regters zijn van oordeel, dat hij, in het behandelen van dat gedeelte der kunst, welk hij, ter zijner beoeffeninge, hadt gekoozen, geene geringe vorderingen maakte. In waarheid kan van hem getuigd worden, dat zijne afbeeldingen van Stalletjes, Pleisterplaatzen bij Herbergen, en wel inzonderheid en bovenal zijne Valkenjagten te paerd, met Mannetjes en Vrouwetjes gestoffeerd, aangenaam en bevallig zijn, de Paerdtjes en Beeldtjes wel geteekend, uitvoerig, en met eene genoegzaame maate van naauwkeurigheid geschilderd. Alleenlijk moet als een weezenlijk gebrek in zijne Stukjes worden opgemerkt, dat ze niet kragtlg, los en teekenagtig genoeg getoetst zijn. PIETER WOUWERMAN naamelijk bewandelde den gewoonen weg, waar door hij, in den grooten hoop der Kunstschilders, als verdronken wierdt. Van hier dat wij, ten zijnen opzigte, geene verdere leevensbijzonderheden vermeld vinden, zelf niet het jaar, in ’t welk bij overleeden is.

Zie A. HOUBRAKEN, Schouwburg der Nederl. Kunstschilders.

< >