CHRISTIAAN VAN DEN WOUWEREN was een dier onrustige en muitzieke Leeraaren, die, hun gewigtig ampt misbruikende, in stede van zich te bepaalen bij de prediking van het Euangelium, ’t welk niets dan vrede ademt, twist en onmin zaaien, en de gemoederen, welke zij moesten ter nederzetten, al meer en meer gaande maaken; tot groot nadeel der onderlinge zamenleevinge, welker belangen zij niet schroomen, aan hunne eer- en staatzuchtige bedoelingen op te offeren. Eenige duizenden Brabanders en Vlamingen, uit hun eigen Vaderland geweeken, ter zaake van den Godsdienst, te Leiden eene veilige schuilplaats gezogt, en, onder schut en scherm van de Regeeringe der Stad gevonden hebbende, was naauwlijks aldaar gevestigd, of zij staken zich in zaaken, bij welke zij geen belang hadden, onder schijn van ijver voor het waare geloof hunner woelzieken geest den ruime teugel vierende.
LEICESTER, zendeling der Koninginne van Engeland, een Land, van ’t welk den Vereenigde Gewesten nimmer bijkans iet anders dan ach en wee is wedervaaren, bemoeide zich niet slegts met zaaken, het tijdelijk bestuur betreffende, maar ook, den huichelaar telkens uithangende, met den toestand der Nederlandsche Kerke. De Predikanten zogt hij aan zich te verbinden om door den invloed, welken deeze, veelal, op de gemeente hebben, zijn gezag te schraagen, en, al verder en verder, uit te breiden. De Regeering van Leiden, onder andere, verzette zich, met pligtmaatige ernst, tegen de wederregtelijke inkruipingen van den Engelsman. Hier tegen verzetteden zich eenige woelzieke geesten, de burgers van Leiden, onder de hand, opstookende. CHRISTIAAN VAN DEN WOUWEREN, Predikant der Plaatze, was een der voornaamste Belhamels. Nevens zijne medestanders nam hij het den Leidensche Regenten euvel af, dat zij LEICESTER wederstreefd hadden in zijne pooging, om een Sijnode te beroepen.
Dier zelfde Wethouderschap leide zij ten laste, dat zij zekeren Leeraar de hand boven ’t hoofd hieldt, welke de koenheid hadt gehad, openlijk van den predikstoel te beweren, “dat de Heeren van Leiden, aan den Spanjaard en den Franschman wederstand hebbende kunnen bieden, ook wel weg zouden weeten met den Engelsman.” VAN DEN WOUWEREN leedt, eerlang, de verdiende straffe zijner wederhoorigheid. Onder de vergiffenisse, welke, uit naam van Prinse MAURITS, van den Raadshuize van Leiden wierdt afgekondigd, was hij niet mede begreepen. Nevens zijn ampt, moest hij ook het Land verlaten.Zie P. C. HOOFT, Nederl. Historien; BOR, Nederl. Oorlogen; JAN WAGENAAR, Vaderl. Hist.