JOHAN DE WOUWER hoewel van geboorte geen Nederlander, ontvangt eene plaats in ons Woordenboek, om dat hij, met verscheiden Geleerden in ons Vaderland, in naauwe betrekking gestaan, en aldaar geruimen tijd heeft doorgebragt. Hij was gebooren te Hamburg, in den Jaare 1574.
Om de vervolgingen, ter zaake van den Godsdienst te ontgaan, was zijn Vader, uit Duitschland, derwaarts geweeken. Genoegzaame bedrevenheid in de kennisse der geleerde taalen, in de schoolen zijner geboortestad, hebbende verkreegen, om tot hooger onderwijs te kunne gevorderd worden, vertrok WOUWER, in den Jaare 1592 na Leiden. Hier vertoefde hij geduurende den tijd van vijf jaaren, zettende zijne letteroeffeninge voort met groote naarstigheid, en met de vermaardste Mannen van het Leidensche Hoogeschool verbintenissen aangaande, welke, zijn leeven lang, nooit wierden afgebroken. De groote SCALIGER was een dier Lettervrienden. Naa verloop van het gemelde tijdperk deedt WOUWER eene reize door Frankrijk, alwaar hij met de beroemste Mannen insgelijks kennis maakte. Vervolgens vertoefde hij twee jaare in Italië, vooral te Rome. Zeer gezien was hier WOUWER bij veelen van de hooge Geestlijkheid, ook bij zommige Kardinaalen; zelf hadt hij toegang tot den Prins, die hem met veele blijken van genegenheid ontving, zelf eene aanzienlijke Jaarwedde aanboodt, indien hij te Rome zijn bestendig verblijf wilde neemen. Doch hij wees dit van de hand.Naa zijne wederkomst in zijn Vaderland, wierdt WOUWER Raad van den Graave van Oostfriesland. Deeze zondt hem, als zijnen Afgevaardigde, na 's Graavenhage, om met de Staaten der Vereenigde Gewesten, over eenige zaaken, het Graafschap en de wederzijdsche belangen betreffende, in onderhandeling te treeden. Naa deeze bezending, vertrok WOUWER, van wegen den Oostfrieschen Graaf, in de zelfde hoedanigheid na het Hof van JAN ADOLF, Hertog van Holstein. Zo veel genoegen vondt deeze Prins in WOUWER, dat hij hem onder eede deedt belooven, in Holsteinschen dienst te zullen treeden. WOUWER wierdt vervolgens aangesteld tot Raad van Hertoge JAN ADOLF, en daar naa tot Gouverneur van Gottorp bevorderd. Kortstondig, intusschen, was het genot van alle deeze gunstbetooningen. Hij verviel in eene kwijnende ziekte, welke, op den twaalfden Maart des Jaars 1612, een einde aan zijn leeven maakte.
Ten blijke der agtinge, welke de Hertog hem hadt toegedraagen, liet hij ’s Mans overblijfzels, in de Hoofdkerk van Sleeswijk, staatelijk ter aarde bestellen. WOUWER gaat de naam naa, dat hij zo zeer op roem gesteld was, dat hij, bij uitersten Wille, eene schikking hadt gemaakt, volgens welke, aan eenen ieder, die, naa zijn overlijden, eene Lijk- of Lofrede hieldt, een Legaat van zestig Joachimen rnoest worden uitgekeerd. Uit de Brieven van den berugten Leidschen Hoogleeraar DOMINICUS BAUDIUS blijkt niet onduidelijk, met hoe weinig opregtheids veelen dier Lofredenaaren zijn te werk gegaan.
Zie BAYLE, Dictionaire Historique, Critique, enz.