Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

VREESWYK (HEERLIJKHEID)

betekenis & definitie

anders de Vaart genaamd, eenie Hooge Heerlijkheid, in het Overkwartier van het Sticht Utrecht. De Heerlijkheid paalt, Westwaarts, aan den Yssel, en strekt zich, van de Lek af, omtrent een half uur gaans, Noordwaarts aan, na de Stad Utrecht. Volgens besluit der Staaten van Utrecht, van den zevenden Maart des Jaars 1677, is Vreeswijk, als eene hooge en vrije Heerlijkheid, aan Burgemeesteren en Vroedschappen der Stad Utrecht als eene vrijwillige gifte opgedraagen; zijnde, kort daar naa, dit Staatsbesluit, door den Sekretaris van hun Edel Mogende, bezegeld, en leggende in een zilveren vergulde doos, aan Heeren Burgemeesters ter hand gesteld. Diensvolgens stelt de Stad in de Heerlijkheid eenen Drossaard en Kastelein aan, die slegts voor een bepaalden tijd dien post bekleed, en aan de Stad eene jaarlijksche Recognitie of Erkentenis moet betaalen.

Hij is gemeenlijk een Lid van de Vroedschap der Stad, hoewel hij, volgens besluit van den Jaare 1704, geduurende zijne bediening, geene zitting in de Vroedschap mag hebben. De uitgebreidheid der Heerlijkheid vinden wij op achthonderd en tweeënzeventig Morgens begroot, en het getal der Huizen op ruim honderdtwintig.

< >