boven vermeld (zie VORSTIUS, ADOLFUS), wierdt te Roermond, in het Hertogdom Gelder, in den Jaare 1565, uit een aanzienlijk Geslagt gebooren. Al vroeg leide hij zich op de kennis der Geneeskunde toe; ten welken einde hij zich na Italie begaf.
Hier raakte hij in kennis en vriendschap met ALFONSUS CATANAEUS, Lijfarts des Hertogs van, Ferrara; die zo veel vertrouwen in zijne bekwaamheden stelde, dat hij VORSTIUS beval in de gunst van NICOLAUS GRANO, Bisschop van Anglona, in het Koninkrijk Napels. Drie jaaren bekleedde hij hier den post van Geneesheer, tot op het overlijden des Kerkvoogds, ’t welk, ten einde van dien tijd, voorviel. In de zelfde hoedanigheid vertoefde hij, vervolgens, een jaar in het gezin van FABRICIUS PIGNATELLI, Markgraave van Querceto. Veertien jaaren hadt nu VORSTIUS buitenslands doorgebragt, en kwam thans de zucht bij hem boven, om zijn Vaderland wederom te aanschouwen. Hij begaf zich na Holland, meer bepaaldelijk na Delft. Met zo veel lofs en toejuichinge oeffende hij hier, als gewoon Artz, de Geneeskunde, dat het Hoogleeraarampt, in die Weetenschap, hem aan het Hoogeschool te Leiden wierdt opgedraagen. Dit viel voor in den Jaare 1598. Drie jaaren vroeger was hij uit Italie te rug gekoomen. Tot in den Jaare 1624 bekleedde VORSTIUS den gemelden post, wanneer hij, door den dood, daar van wierdt ontslagen, in het negenënvijftigste jaar zijns ouderdoms. Men heeft van hem eenige Geschriften, onder andere eene Verhandeling over de Nederlandsche Visschen.Zie PETRUS CUNAEUS, Oratio Funebris; ZWEERTII Athen. Belgica.