Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 24-11-2022

HOLDINGA, WILKO

betekenis & definitie

WILKO HOLDINGA, EEN Friesch Edelman, en een waardig lid van het aanzienlijk Geslagt van dien naam, ’t welk aan de oudste en voornaamste Huizen van het Gewest vermaagschapt was. Zijn Overgrootvader en Overgrootmoeder waren BOTTE HOLDINGA EN LUIPK OF LUPK BOLTA, IN, of te Morra. In een tweede huwelijk hadt BOTTE TER HUIsvrouwe WYTS JUWSMA, WEDUWE van SJAARD JONGEMA.

BOTTE, VADER van onzen WILKO, OVERLEEdt te Embden, in den Jaare 1577, en zijne Moeder te Leeuwarden, in’t Jaar 1582. Zijn Oom, MENNO HOLDINGA, WAS TE Munchen, in Beijeren, getrouwd, en hadt aldaar kinderen verwekt, die, zedert, na Friesland schijnen gekeerd te zijn. Althans is ’er eenig blijk voorhanden, dat zij op Holdinga State, te Finkum, gewoond hebben. Een ander Oom, WILKO GENAAMD, liet leeven, in eenen Oproer, te Groningen. Wijders hadt hij twee Moeien: EMERENTIANA, GEHUWD aan den vermaarden ENTES, EN DODONEA, OF DOED, HUISVROuw, eerst van HECTOR VAN HOXWIER, EN VErvolgens van JOHAN VAN BOETZELAAR VAN ASPEREN.WILKO’S VADER Was BOTTE HOLDINGA, ZIJNE Moeder HAK EYSINGA. ZUCHT Tot Vrijheid, zo wel als tot de Weetenschappen, gaf nieuwen luister aan zijne adelijke afkomst. De zorgvuldige aankweeking der letterliefde deedt hem, eerlang, een plaats verwerven onder de Raadsheeren van het Provinciaal Gerigtshof van Friesland. De eerstgemelde hoedanigheid noopte hem, zo ras het vermaarde Verbondschrift der Edelen, in het Gewest, was bekend geworden, onder hetzelve zijnen naam te schrijven, en aan de ontwerpen van den Stadhouder AREMBERG TEGENSTand te bieden. Deeze kloekmoedigheid kwam hem op de Vlugt uit het Vaderland te staan. Hij week na Embden, wierdt vervolgens ingedaagd, en, bij niet verschijnen, gebannen. Niet ledig besteedde hij hier zijnen tijd.

Door de zorge zijns Vaders, een man van letteren, aan de Hoogeschoole te Leuven eene geleerde opvoeding ontvangen hebbende, bezat hij den noodigen voorraad van kundigheden, om den tijd zijner uitlandigheid althans niet onaangenaam voor hem zelven te besteeden. Hij schreef verscheiden Verhandelingen, meestal loopende over ’t een of ander onderwerp der Natuurlijke Historie. De Schrijvers, welke dit verhaalen, maaken geen duidelijk gewag, of zij, door den druk, waereldkundig zijn geworden. Naa dat de woede der tijden eenigzins bedaard was, keerde hij weder in zijn Vaderland, alwaar hij, hoewel dit niet uitdrukkelijk vermeld wordt, wederom in ’t een of ander bewind zal gesteld zijn. De tijd zijns overlijdens wordt niet uitdrukkelijk vermeld. Zekerlijk moet dit zijn voorgevallen, naa den dertigsten October des Jaars 1594, op welken zijn Uiterste Wil gedagtekend was.

Driemaalen is hij getrouwd geweest eerst, met TET SJAARDA ; VERVOlgens met N. N. ROORDA, TE Breda, in den Jaare 1574, overleeden; en eindelijk met HELENA BUNAU, WEDUWE van IDZERD DOUMA. BIJ DEEze drie Vrouwen hadt hij verwekt de volgende kinderen:

1. FEIO, EEN JONgeling van uitsteekende verwagtinge, doch, al vroeg, der waereld ontvallen; 2. GEORGIUS, OVERLEeden in den Jaare 1578; 3. GABRIEL, IN DEn Jaare 1573, te Bremen gestorven en begraaven; 4. TET; 5. SJOUK;
6. KATHARINA; 7. HARING: ALLE DEeze waren jong, of ongehuwd gestorven;
8. DODONEA, OF DOED, DIE TOT haaren eersten Man hadt KEIMPE DONIA, GRIETMAn van Leeuwarderadeel; en voor haaren tweeden Echtgenoot G. F. Vrijheer VAN SCHWARTZENBURG. DEEZE DOED WAS DE laatste van dit vermaard Geslagt. Het Stamhuis van hetzelve, Holdinga-State genaamd, was gelegen onder het Dorp Anjum, in de Grietenij Oostdongeradeel; ten tijde der Spaansche beroerten, wierdt het, tot op eene zekere hoogte boven het water, waar uit het was opgehaald, afgebrand. In meer bedaarde tijden, en, veelligt, naa de wederkomst van Heere WILKO IN ’T Vaderland, is het Slot, op het oude muurwerk, herbouwd. WILKO WOONDE, intusschen, eerst op Sjaarda-State, onder Rinsmageest, in de Grietenij Dantumadeel; vervolgens op Douma-State, te Britsum, in de Grietenij Leeuwaarderadeel. Waarschijnlijk door het gemelde huwelijk van de Freule DOED, KWAM Holdinga-State in ’t geslagt van SCHWARTZENBERG, IN ’T welk nog heden, terwijl ik dit schrijve, de voornaam WILKO, EN DE toenaam HOLDINGA, BEKENd is. Sedert is het aloud Slot, beurtelings, gekoomen in de adelijke geslagten van AILVA, UNIA, GOSLINGA EN EINDelijk van BURMANIA.

ALS EENe merkwaardige bijzonderheid, het onderwerp deezer leevensschetze raakende, moet ik hier nog melding maaken van de buitengemeene zorge, welke hij voor de plaats zijner begraafenisse droeg, en zijne uitvoerige schikkingen daar omtrent. Bij Uitersten Wille begeerde hij, bijgezet te worden bij zijne eerste Vrouw, te Rinsmageest; of, indien zulks niet konde gebeuren, dan te Britsum, of anders te Leeuwarden, in de Jakobijner Kerk, in de Begraafplaats van zijn Geslagt. Indien hij buitenslands kwam te sterven, stelde hij het aan de vrienden, daar bij tegenwoordig, om hem eerlijk te doen begraaven: ’t zij te Bremen, bij zijne tweede Echtgenoote, die aldaar, met haar Zoontje GABRIEL, TER Aarde was besteld; ’t zij te Embden, bij zijnen Vader; of anders naar gelegenheid der plaatze, alwaar ’t den Heere zou behaagen hem op te eischen.

< >