Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-07-2022

GROENEWOUDE (HOFSTAD)

betekenis & definitie

eene Riddermaatige Hofstad, in ’t Sticht van Utrecht , ruim een kwartier uur ten Noordwesten van de Kerk van Woudenberg, Deeze Ridder-Hofstede schijnt gesticht

te zijn in 1382, door eenen WILLEM VAN GROENEWOUDE, op de plaats van het Kasteel Woudenberg. Zijne Nazaaten bezaten het, tot in het Jaar 1495; in welk Jaar het, door LUBBERT VAN GROENEWOUDE en deszelfs Zoon, werd overgedraagen aan ERNST TAATS VAN AMERONGEN, in wiens Geslacht het gebleeven is , tot dat WILLEM TAATS VAN AMERONGEN, Heer van Giessenborg , in 1643 , het aan den Leenheer opdroeg, ten behoeve van MARIA HONDELING, Weduwe van DIRK VAN ECK VAN PANTALON, Heer van Lauwenregt , die het, ten zelven dage, opdroeg aan haaren Zoon, GERARD VAN ECK VAN PANTALON, Heer van Oud-Broekhuizen. Deeze gaf dit Huis, in 1670, wederom over aan HENDRI JACOB VAN THUIJL VAN SEROOSKERKEN, Heer van Zuilen, door wien het, ten volgende Jaare, werd opgedraagen aan de Weduwe van GIJSBERT VAN HARDENBROEK, die het terstond wederom overgaf aan haaren Zoon, GIJSBER VAN HARDENBROEK, die, wegens Groenewoude, in 1674, als Lid der Edelen beschreeven werd. Naderhand verkogt hij het aan BARTHOLOMEUS DE GRUITER, Raad in de Vroedschap der Stad Utrecht. Vervolgens is het aan andere Geslachten overgegaan. Het Huis vertoont zig als een ouderwetsch Gebouw, met drie scherpe Gevels, en legt in een ruimen Vijver, omringd van aangenaame Laanen en Bosschaadjen.

< >