Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-07-2022

GOOR of GOER

betekenis & definitie

een open Steedje of Vlek, in het Zuiderdeel van Overijssel, in het Landschap Twent, legt aan eene Beek, die te Diepenheim in de Rede valt, of, volgens GUICIARDYN, een mijl van Diepenheim. Geduurende den oorlog met Spanje lag aldaar eene zeer sterke Schans, die meermaalen, nu door deeze, dan weder door andere, bemagtigd wierd, al naar dat de partij meester in ’t veld was. Goor was wel eer een Graafschap op zig zelve, waar van de laatste bezitter ADOLF, Graave van Goor, genaamd word. Na in de XI.

Eeuw den Geestelijken staat te hebben aangenomen, droeg deeze DOLF zijn erfgoed in eigendom over aan den Utrechtsche Bisschop BERNULP. Thans is dit plaatsje zeer vervallen, schoon de bewooners ’er een aanzienlijk aantal uitmaaken. De Gemeente aldaar word bediend door twee Predikanten, Men vind ’erook eene vergadering van Doopsgezinden, die ’er merkelijken handel drijven in linnens. De Regeering beslaat ’er uit zes Burgemeesters , benevens één Secretaris en vier Gemeenslieden.

Zie RAY, Dict. PETIT, GUICIARDYN en BACHIENE.

< >