Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 14-06-2022

Frederik de iv, keizer

betekenis & definitie

gebooren Hertog van Brusswijk en Luneburg, de zoon van Hertog MAGNUS TORQUATUS. Terwijl hij zijn vader vroeg verloor, moest hij onder de aangematigde de voogdijschap van zijnen neef OTTO DEN KWAADEN veel verdriet uitstaan.

Dezelve had onder anderen het Slot Wolffenbuttel met zijn volk bezet, en deed uit het zelve die van Brumwijk veel schade; want hij nam menschen en vee weg, en standelde de gevangene burgers op het Slot zeer hard. Doch de Hertog FREDERIK maakte zig door den volgenden list meester van het Slot. Hij ging met zijnen neef OTTO naar beneden, om de Misse bij te woonen; veinsde, dat hem de neus ontsprong; keerste daar op weder te rug naar het Slot; liet de valbrug achter zig ophaalen; deelde aan de gevangene burgers van Brunswijk schietgeweer uit, en gaf aan de in het veld bedelde Brunswijkers een teken, dat het tijd was hem te hulp te komen. Hertog OTTO, onraad bemerkende, week naar Gottingen, en bemoeide zig zedert niet meer met de voogdijschap.

Toenmaals was WENCESLAUS, Keurvorst van Saxen, ook Hertog van Luneburg. Met deszelfs dogter ANNA trouwde Hertog FREDERIK, gelijk als zijn broeder, Hertog BERNHARD, met de tweede dogter van WENCESLAUS, MARGERETHA genaamd , ten einde daar door het Luneburgsche Land wederom aan het Brunswijksche Huis mogt komen. Maar hij geraakte met zijnen schoonvader in onmin, om dat dezelve FREDERIKS moeder, CATHARINA, en deszelfs broeder, Hertog HENDRIK VAN ZEIL, wilde verjaagen. Hertog FREDERIK kwam met zijn volk zijne moeder naar Zeil te hulp. Maar terstond daar na, voor dat ’er eenige vijandlijkheden werden gepleegt, stierf WENCESLAUS schielijk.

Des niettegenstaande voeren die van Luneburg met hunne Bondgenooten, den Bisschop van Minsten, den Graaf van Schauemburg, en andere, voort, met de gemelde Hertogin van Zeil te verdrijven. ’Er gebeurde in den jaare 1388 te Winsen, aan de Rivier de Aller, een slag, in welken die van Luneburg en hunne medehelpers geheel verslagen werden, en gedwongen, den gemelden Hertog BERNHARD, broeder van deezen FREDERIK, en tweede dogters man des verworvenen WENCESLAUS, (wien die van Swieheld en Steinberge, Hildesheimsche vazallen, gevangen hielden) voor 7000 marken te lossen, en als hunnen Randvorst aanteneemen. Nog in het zelve Jaar nam Hertog FREDERIK het Slot Irxhem, of Ierxheim in, en bragt het aan zijn huis. In dat Jaar werd Graaf HENDRIK VAN HOHENSTEIN Bisschop van Halberstad, met wien Hertog FREDERIK tot aan beider dood, die in een Jaar gebeurde, in geduurige onlusten leefde; en deeze beide Heeren deden malkander met roven en branden groote schade. In het Jaar 1383 had dezelve Hertog met de Hildeiheimsche Stichtsjonkeren, KOERT VAN SWICHELD en HANS VAN STEINBERGE te doen, die zig wel na den slag bij Wirzen, in welken zij hem hadden bijgedaan, volkomen met hem hadden verzoend, doch thans van nieuw begonnen vrij stout te worden. Daar op kwam het te Beinem, tusschen Wolffenbuttel en Goslar, den 14 of 21 october, tot een slag, in welken de Heer VAN STEINBERGE sneuvelde, en de Heer VAN SWICHFELD werd gevangen genomen; moetende zig voor 7000 marken wederom lossen, welke hij tot rantzoen voor Hertog BERNHARD had ontfangen. In den Jaare 1395 stond deeze Hertog FREDERIK VAN HELDRUNGEN tegen die van ERFURT bij; en dewijl deeze bij die gelegenheid des Hertogs dapperheid leersten kennen, verkooren zij hem, na de uitkomst van dit verschil, tot hunnen Beschermheer en Opperveldheer , namenlijk om hem in hunne oorlogen, die niet tegen het Rijk waren, bij te staan, waar voor zij hem Jaarlijks eene somme gelds beloofden, De Duitsche Vorsten sogten toen een dapperen Held, dewelke den zeer gestaat en WENCESLAUS kon te keer gaan, en hem te eerster van de Keizerlijke waardigheid berooven, schoon ’er een ander in deszelfs plaats was. FREDERIK werd daar toe verkooren, en op den Rijksdag te Frankfort, op S. Urbanusdag, of den 25 Maij des Jaars 1400, van de aanwezende Keurvorsten van Ments, RUPERTUS van de Palts, en RUDOLPH van Saxen tot Roomsch Koning verkooren; waar op den zo 20 Augustij WENCESLAUS plegtelijk werd afgezet, toen de nieuwe Koning of

Keizer FREDERIK reeds dood was: want dezelve was wel nevens zijnen broeder bij den Rijksdag mede tegenwoordig, maar na de verkiezing trok hij naar huis , voornemens zijnde om in het kort tot de kroning wederom te komen. Hij werd van veele Vorsten en grooten verzeld; maar op deeze reize, op S. Bonifaciusdag, of den 5 Junij, zijnde Pinxter avond, niet verre van Fritzlar, geweldigerstand overvallen, en om dat hij zig niet wilde laten gevangen nemen, gedood. Men zeide toenmaals, dat JAN VAN NASSAU, Keurvorst en Aartsbisschop van Ments, de aanlegger van deeze daad was; welken echter anderen, voornamentlijk N.C.

SERRARIUS en ZACHARIAS VICTOR, daar van vrij spreeken, en het komt wel meest daar op aan, om dat gemelde Keurvorst zig daar van met een eed heeft gezuiverd; om dat nog niemand een rechte oorzaak van vijandschap tusschen hen heeft aangeweezen; (want dat hij zou gevreesd hebben, dat hem EICHFELD wederom mogt afgenomen worden, is niet met al) voorts om dat de Graaf van WALDEK, van wien hier na zal gesprooken worden, zelf den Keurvorst heeft onschuldig verklaart, en zig wegens deeze daad met den Keurvorst eerst moeten verzoenen; ook om dat de Keizer RUPERTUS in den brief, waar in hij de daders openlijk bestraft, niet van den Keurvorst spreekt. Maar dit is zeker, dat Graaf HENDRIK VAN WALDEK, zoon van HENDRIK DEN YZEREN, die toenmaals bij den Keurvorst van Ments Raad en Hoofdman van het Slot Rusteberg was, den Keizer FREDERIK heeft aangevallen; maar waarom hij zulks gedaan hebbe, zo hij het niet op bevel van zijnen Heer, den Keurvorst van Ments, heeft gedaan, kan men niet zeggen. De gemelde VICTOR zegt, dat de gedachte Graaf wegens de Luneburgsche Prinsesse MACHTELD, dogter van OTTO en MARTARETHA VAN MEKELENBURG, die in den Jaare 1333 met Graave HENDRIK VAN WALDEK, zijnen overgrootvader, getrouwd was, een eischop het Hertogdom van huneburg had gemaakt, en begeerd, dat deeze eisch tot de vrouwelijke nakomelingschap van WILHEM zou voortgetrokken worden. Dat deeze eisch van des Graaven overgrootvader tegen WILHEM zelf was bijgebragt, en van KAREL DEN IV denzelven was toegestaan, om namenlijk 100,000 marken fijn zilver uit dat Hertogdom te trekken.

Maar wanneer men bij de daar op gevolgde onlusten niet tot zijn regt kon komen, schoon noch des Graaven grootvader, OTTO, noch zijn vader HENDRIK, bijgenoemd DE YZERE, ooit hun recht van aansprake hadden opgegeeven, had dus eindelijk de Graaf HENDRIK zig zelf, volgens de gewoonte van dien tijd, willen recht verschaffen, en den verkooren Keizer gevangen nemen, waar op, na krachtigen tegenweer, deszelfs dood was gevolgd. Ondertusschen werd zijn lijk naar Wibbrechtshauzen gebragt, en de ingewanden daar uit genomen en begraaven, maar het lijk zelf te Brunswijk, in de Domkerke, bijgezet. De overige gevangenen, die den Keizer hadden verzeld, werden op gegeeven verzekering, dat zij zig niet zouden wreken, losgelaten; maar de Hertogen van Brunswijk, FREDERIKS broeders, trokken bijna alle de Saxische stenden aan hunnen kant, en vielen in ’t Land van den Keurvorst van Ments en van den Graave van WALDEK. De geenen, die hunne standen voornamentlijk aan den Keizer hadden geslagen, waren FREDERIK VAN HARTINGHAUSEN en CUTZMAN VAN FALKENBERG.

Deeze werden door hunne vervolgers in het Slot Gabelhauzen belegerd, doch ontvluchtten het, en werden eerst in den Jaare 1403 van Keizer ROBBERT door eene geregtelijke uitipraak, dewelke bij MEIBOMIUS gevonden word, aldus gedoemd, dat zij in het Sticht van Fritzlar een eeuwig duurende zielmis en altaar zouden stichten; in de gevangenis, waar en wanneer het de Keizer wilde hebben, gaan, en voorts tien Jaaren buiten Duitschland blijven, en dat dit geduurende de vier eerste Jaaren zonder genade moest geschieden; maar dat de Keizer omtrent de zes andere Jaaren hen naar bevinding van zaken hunne terugkomst kon vergunnen. Voor het overige wordt Keizer FREDERIK geroemd, een kloek, dapper, rechtvaardig, en daar bij een vredelievend Vorst geweest te zijn. Bij zijne Gemalinne ANNA, dogter van WENCESLAUS, Keurvorst van Saxen, hadt hij twee dogters, ANNA en ELISABETH, van welke de eerste met Hertog FRERIK DEN OUDEN van Oostenrijk, en de tweede met Graave GUNTHES VAN SWARTHSBURG, of HENRIK, gelijk hem anderen noemen, is getrouwd geweest.

Rerum Moguntinarum lib. V. pag. 868 seq Schurtsfleisch Strictur. Waldeccianarum Antiquitat. §. 10. Buntings. Braunschw, und Luneh. Chron pag, 260 enz.

H. Meibomii Jun. Dissert. de Friderici ducis Br & Lun. in Imperatorem elecione & misera caede, Tom. III.

Rer. Germ. p.
419. seq.

< >