bijgenoemd DE GODVRUCHTIGE, volgde OTTO HENDRIK op in dc Keurvorstelijke waardigheid, gelijk deeze FREDERIK DEN III was opgevolgd. Zijn vader was JOHANNES DE JONGE, te Simmeren, Lid van ’t Kamergeregt te Spiers, en zijne moeder BEATRIX, dogter van Markgraave CHRISTOFFEL van Baden en Hochberg, Hij werd in het Jaar 1515 gebooren, en aan verscheide, den Roomschen Godsdienst toegedaane hoven, als aan het Lotharingische, dat des Bisschops van Luik, en van Keizer KAREL DEN V, opgetrokken.
Des niettegenstaaude, na dat hij met de Brandenburgscke Markgravin MARIA, uit den Huize van Ansbach, getrouwd was, deed hij belijdenis van den Protestantschen Godsdienst. In zijne jeugd begaf hij zig in den oorlog tegen de Turken, winneer hij de plaats van Rijksvaandrager bekleedde. Daar op regeerste hij als Gouverneur de Opper-Palts, en eindelijk volgde hij zijn neef OTTO HENDRIK in de Keurvorstelijke waardigheid op. Terwijl te dier tijd de verschillen over het H.
Nachtmaal onder de Prostanschen meer en meer toenamen, was hij de eerste der Rijksvorsten, die belijdenis van den Hervormden Godsdienst deed, gevende TILEMANNUS HESHUSIUS zijn afsscheid. Deswegen werd in den Jaare 1560 te Heidelberg een mondgesprek gehouden, bij ’t welk, van den kant der Lutherschen , MAXIMILLIAAN MORLINUS en JOHANNES STOFFELIUS, en van den kant der Hervormden PETRUS BOQUINUS en THOMAS ERASTUS, een Geneesheer, verscheenen. De uitdag was deeze, dat de Keurvorst zedert den Hervormden Godsdienst bleef toegedaan en om denzelven uitebreiden, schoolen te Neuhaus en Amberg, en te Heidelberg het zogenoemde Collegie der wijsheid {Collegium Sapientiae) oprechtte. Hij was insgelijks op de bijeenkomst te Naumburg, in het Jaar 1561 gehouden, daar gestandeld wierd, of men de veranderde of de onveranderde Augsburgsche Belijdenis zou aanneemen.
Daar op liet hij den Heidelbergschen Catechismus in druk uirgaan, welke in alle Gereformeerde Kerken is aangenomen. In het volgende jaar werd het beruchte mondgesprek te Maulbrun belegt, bij het welke FREDERIK MICHIEL DILHERR, PETRUS BOQUINUS, CASP. OLEVIANUS, PETRUS DETHENUS, ZACHARIAS URSINUS, THOMAS ERASTUS en GUILH. XYLANDER mede verschenen, en daarentegen CHRISTOFFEL, Hertog van Wurtenberg, JOHANNES BRENNIUS, JAC.
ANDREZE, THEOD. SNEPPIUS, BALTH. BIDEMBACHUS en LUC. OSIANDER mede bragt men verstandelde aldaar voornamelijk het stuk van de lichamelijke tegenwoordigheid van JEZUS CHRISTUS in ’t H.
Nachtmaal: doch deeze zamenspraak, gelijk het ’er gemeenlijk mede gaat, liep vrugteloos af: want als men naderstand een kort verhaal daar van in het ligt gaf, omstond daar over tusschen de Paltsische en Wurtenbergsche Theologanten van nieuw verschil. In het volgende jaar 1571 werd ook, op bevel van deezen Keurvorst, een mondgesprek tusschen de Hervormden en Wederdopers gehouden , als welke zig in zijne en de naburige Landen hadden vermenigvuldigt. Dit gesprek duurde van den 28 Maij tot den 19 Junij; maar het was alles vrugteloos, want de eene partij wilde voor de andere niet wijken; en om dat de Wederdopers geenzints wilden toegeeven, werd hen verbooden, voortaan in zijne Landen te leeraaren. Hij was anderzints wegens den Hervormden Godsdienst bij veelen gestaat , zodanig, dat men ook op den Rijksdag te Regensburg, in den Jaare 1566, voor had, hem van de Keurvorstelijke waardigheid te berooven; doch zulks werd door bemiddeling van Keurvorst AUGUSTUS van Saxen belet. Den Hugenotten in Frankrijk deed het goeden dienst, dat een zo magtig Vorst in Duitschland hunne Kerke toegedaan was; want hij ondersteunde hen niet alleen met goeden raad en met zijne voorsprake bij deu Koning van Frankrijk, maar zond hen ook, in het Jaar 1567, onder het opperbevel van zijnen zoone, JOHAN CASIMIR, 6000 man te paard en 300 te voet te hulpe, welk Krijgsvolk zig in den Jaare 1568 met den Prinse van Condé vereenigde, en na de gemaakte vrede wederom naar huis trok.
In het Jaar 1569 zond FREDERIK den gemedden Prinse een ander Leger van 14000 man, onder WOLFGANG van Tweebrugge, te hulp, en in het Jaar 1575 nog een ander Leger, onder den gemelden JOSTAND CASIMIR, na dat ’er tusschen hem en Condé zekere alliantie gemaakt was. Zijne groote genegenheid jegens zijne geloofsgenooten bragt hem ook zo verre, dat hij HENDRIK VAN VALOIS, Koning van Poolen, en naderhand van Frankrijk, wanneer dezelve op zijne reize naar Poolen door da Palts trok, den zogenoemden Parijschen bruiloft met harde woorden verweet.
Niet minder toonde hij daar in zijne zonderlinge genegenheid tot den Hervormden Godsdienst, dat hij de Nederlanders, als zij de wapenen tegen Spanje opvatteden, kragtig ondersteunde, hoe wel ook zijn huwelijk met de weduwe van HENDRIK van Brederode, en de wreedheid, aan zijnen zwager, den Graave van Egmond, gepleegt, zeer veel daar toe deed. Hij zond hen derhalven zijnen jongsten zoon CHRISTOFFEL, in den jaare 1574, te hulp, die egter ongelukkig was, doordien hij nog in het zelfde Jaar in den slag op de Mokerheide, nevens LODEWYK en HENDRIK, Graaven van Nassau, den 17 April het leven verloor. Hij vergunde ook de vlugtelingen uit de Nederlanden zig te Frankenthal neder te zetten. Hij stierf den 26 October des Jaars 1576.
Zijne eerste Gemalin was MARIA, dogter van Markgraave CASIMIR van Anspach; de tweede was EMILIA , dogter van HUMBERT, Graave van Neuenaar, en weduwe van HENDRIK van Brederode. Bij de laatde verwekte hij geene kinderen, maar bij de eerste had hij LODEWYK, die te Bourges in Frankrijk, daar hij zig om te studeeren onthield, den 1 Julij, des Jaars 1556 verdronk; JOHAN CASIMIR, die zig na zijns oudsten broeders dood het bestier van het Keurvordendom en de voogdij over deszelfs zoone aanmatigde; en CHRISTOFFEL, dewelke in den dag op de Mokerheide, gelijk boven gezegd is, sneuvelde.
Thuan. Hist, lib. XXVIII, XXXVI, L, LVII, LXII. Parans Hist. Palat. p. 284. seq. Alting Hist. Eccles.
Palat. p. 169. Ottius Annal. Anabapt. ad an. 1571. Arnold Kerkel. Hist. P.
II. lib. XVI. c, 17. §. 15. Speiser Sijlloge.