Keurvorst en Paltsgraaf aan den Rhijn, bijgenoemd DE OVERWINNAR, anders ook de KWAADE FRITZ genoemd. Zijn vader was LODEWYK MET DEN BAARD, en zijne moeder MACHTELD van Savoije.
Na de dood van zijnen oudsten broeder LODEWYK kreeg hij de voogdijschap over deszelfs nagelaten zoon FILIPS; maar dewijl hij had voorgenomen buiten echt te leven, en deezen FILIPS tot zijn erfgenaam te verklaaren, kreeg hij de Keurvorstelijke waardigheid en Regeering in eigendom. Keizer FREDERIK DE III was wel daar mede niet te vrede, om dat dit tegen de Gouden Bulle streed; maar dewijl FILIPS moeder en de Landstlanden daar in bewilligden, ook de Paus NICOLAUS en de overige Keurvorsten hem voor Keurvorst erkenden, behield hij deeze waardigheid zo lang als hij leefde. Schoon hij in den Jaare 1471 van den gemelden Keizer wierd in den ban gedaan, agtte hij het egter niet, om dat niemand dorst onderstaan, denzelven uittevoeren. Ja hij maakte bij Heidelberg een sterk Slot, het welk hij, als men wil, Trutz Keizer (zo veel willende zeggen als: tot spijt van den Keizer) noemde.
Hii voerde voorts verscheide oorlogen, in welke hij altijd gelukkig was. In het eerst had hij onlusten met de Graaven van Lutzelstein, JAKOB en WILHELM, welke hij uit hun Land verjoeg; en dewijl zij beide in ballingschap zonder kinderen stierven, trok hij in het Jaar 1452 dit Graafschap aan zig. Ook bragt hij LODEWYK van Tweebrigge, zijn nabestaande, als die het met zijne vijanden hield, als mede de Graaven van Leiningen, den Bisschop van Spiert, en anderen, tot beter gedagten. Maar het merkwaardigste is de oorlog, welken hij wegens DIETHERUS, Graave van Isenburg, en den Keurvorst van Mentz voerde.
Want als de Paus deezen DIETHERUS, om dat bij hem niet wilde belooven , zonder des Pauzen toestemming de Keurvorsten ooit te laten te zamen komen, voor geen Keurvorst van Mentz wilde erkennen, maar in den ban deed, en in deszelfs plaats ADOLPH van Nassau aanstelde, raakten deeze twee daar over in oorlog. Nu waren de Keizer, de Paus, de Paltsgraaf van Tweebrugge, de Markgraaf van Baden, de Graaf van Wirtemberg, en de Bisschop van Metz op ADOLPH zijde; maar des niettegenstaande maakte FREDERIK geen zwarigheid, nevens LODEWYK DEN RYKEN, Hertog van Beijeren, de partij van DIETHERUS aanteneemen; ja, als het in den Jaare 1462 bij Seckenheim tot een slag kwam, was FREDERIK zo gelukkig, dat hij niet alleen eene volkomene overwinning behaalde, maar ook den Bisschop van Metz GEORG, en KAREL, Markgraaven van Baden, insgelijks ULRICH van Wirtemberg, nevens veele andere Graaven en Heeren, gevangen kreeg. Deeze oorlog werd wel door des Keizers gezag bijgelegt, dog moesten de gevangenen voor hunne loslaating eene groote somme gelds opbrengen, en de Keurvorst DIETHERUS van Ienburg gaf in 't Jaar 1463 de zogenoemde Bergstraat voor 100,000 guldens in pand aan FREDERIK, bij wiens nakomeling ze ook tot aan de Westphaalsche vrede is gebleeven. Behalve dit bragt hij nog veele andere goederen door den oorlog aan zig, als het Ampt Boxberg, het welk hij den Heere van Rosenberg, als mede Turckhim, dat hij den Graaven van Leiningen, en het Ampt Bocklenheim, dat hij den Paltstgraave LODEWYK van Tweebrugge ontweldigde. Ook heeft hij in den jaare 1471 het Graaschap Leeuwenstein voor 4000 Rhijnsche goudguldens van den laasten bezitter, LODEWYK, gekogt Weshalven, toen hij in den Jaare 1462, met bewilliging van zijn broeders zoon, FILIPS, en der nabestaanden, ook der Landstanden, met eene edele juffer, CLARA VAN TETTINGEN genaamd, trouwde, en bij dezelve twee zoonen teelde aan welke hij verscheide Heerlijkheden uitdeelde, wierden deeze Heerlijkheden van gemeelden zijns broeders zoone FILIPS met het Graafschap Leeuwenstein verwisseld; en dus stammen van deezen FREDERIK af de Graaven van Leeuwenstein, of Lowenstein, en Wertheim. Hij stierf den 12 December des Jaars 1476.
Johannes Trithemins de reb. gest. Friderlci Palat. Paraens htst. Palat. pag. 226 seq.
Leodius Genealog. comit, in Lowenst. Werth, &c. Telner hist. Palat. Spener Sijlloge,
FREDERIK DE II, KEURVORST VAN DE PALTS
Palsgraaf aan den Rhijn en Keurvorst, bijgenoemd DE WIJZE, wegens zijn groot verstand, en bij de Protestanten DE VROME, wegens zijne genegenheid voorden Protestantschen Godsdienst, was de zoon van Keurvorst FILIPS DEN OPRECHTEN, en van MARGARETHA, Hertogin van Beijeren. Hij, was den 19 December des Jaars 1483 gebooren, en werd in zijne jeugd aan het Hof des Konings van Spanje, PHILIPS DEN II gezonden, om aldaar in allerstande Vorstelijke oeffeningen opgevoed te worden. In zijne studien bragt hij het niet verre, om dat de pedanterij zijner Leermeesteren hem daar van terug hield; maar in de Ridderlijke oeffeningen, voornamenlijk in het te paard rijden, maakte hij zig zo bekwaam, dat hij bijna zijn weerga in dien tijd niet had. Hij toonde de eerste blijken van zijne dapperheid in den Geldeschen en Venetiaanschen oorlog. Na de dood van FILIPS, bij wien hij in groot aanzien was geweest, was hij bij deszelfg oudsten zoon KAREL, die naderstand onder de Keizeren de V van die naam was, Hofmeesler, waar over hem WILHEM VAN CROY, Heer van Chivres en Aarschot, benijdde, die het ook door zijne lasteringen zo verre bragt, dat hij dat Hof moest verlaaten , voornamelijk toen zijne liefde voor KARELS zuster, ELEONORA. en haare wederliefde openbaar wierden.
Daar op onthield hij zig een tijd lang te Amberg, tot dat in den Jaare 1519 KAREL DE V tot Roomsch Keizer werd verkooren, wanneer hem de gezamenlijke Kekrvorsten opdroegen, om denzelven de gedaane verkiezing bekend te maken. Daar door kwam hij op nieuw bij den Keizer in gunst, zo dat hem dezelve in de gewigtigste zaken gebruikte, en in zijne afwezendheid tot Rijksvikaris, en in. het Jaar 1528 tot eersten Commissaris of President van den Rijksdag aanstelde. Voornamenlijk gebruikte hem de Keizer toenmaals om de gerezeze verschillen over den Godsdienst bij te leggen, gelijk hij ook, in het jaar 1530, op den Rijksdag te Augsburg het meeste met de protesteerende Standen verstandelde. Daar benevens heeft hij tweemaal het Rijksleger tegen de Turken gekommandeert; en het gebeurde zelfs, dat de Turksche Keizer SLOLYMAN, van zijne aankomst hoorende, het beleg der Stad Kienen opbrak.
In den Jaare 1544 volgde hij zijn overleeden broeder LODEWYK in de Keurvorsteiijke waardigheid op, schoon deszelfs zoon, OTTO HENDRIK, nog in leven was: want men had reeds in den Jaare 1524, door bemiddeling des Bisschops van Freijingen , een vergelijk gemaakt, dat FREDERIK de Keurvorstelijke waardigheid voor zijn leven lang zou hebben.
OTTO HENDRIK werd wel van zommigen tegen FREDERIK opgehitst; maar gelijk hij het bij de gedaane schikking moest laten berusten, zo moest hij ten laatste zelfs bekennen, dat de gemelde Keurvorstelijke waardigheid tot zijn eigen best door FREDERIK bekleed was. WILHELM, Hertog van Beijeren, stond daar in dien tijd ook wel naar, maar deed niets op; daarentegen vergunde de Keizer aan FREDERIK, den gulden Rijksappel in het Paltsische wapen te mogen zetten, dewelke naderstand, na het afzetten van Keurvorst FREDERIK DEN V, in het Beijersche wapen is overgebragt. Voor het overige, na dat FREDERIK zig lang te vergeefs had bemoeid, de verschillen over den Godsdienst bij te leggen, en zijn neef, OTTO HENDIK, den Protestanschen Godsdienst niet ongenegen was, omhelsde hij eindelijk ook denzelven, en liet dien Godsdienst, in het Janr 1546, door PAULUS FAGIUS, dien hij van Straatsburg beriep, openlijk in de Pals invoeren. Hier door verminderde des Keizers genegenheid voor hem, voornameniijk door aanraden van GRANVELLE; waar bij nog dit kwam, dat hij aan zekere Rijksstanden Gezanten had gezonden , en dezelve om hulp verzogt, om zijnen gewaanden eisch op Denemarken uittevoeren, waar in hij egter zijn oogmerk niet kon bereiken.
Ondertusschen als zig de Keizer tegen de Smalkaldische bondgenooten wapende, besnoeide zig de Keurvorst FREDERIK, Om de standen, welke dit verbond hadden aangenomen, wederom met den Keizer te verzoenen; maar niets kunnende uitrechten, zond hij den Hertog van Wurtemberg 300 ruiters en 600 voetknechten te hulp, uit hoofde van een afzonderlijk verbond, tusschen hen beide geboot en want anders zou FREDERIK niet mede in dit Smalkaldische verbond zijn getreeden. Deeze troepen kweten zig tegen de Keizerlijken zeer wel; weshalven Keizer KAREL DEN V een grooten staat tegen FREDERIK opvatte; dog naardien de Keizer in den beginne van den oorlog gelukkig was, verzoende hij zig weder met hem, en FREDERIK kwam in persoon bij hem, om hem om vergiffenis te bidden, of veel eer om zig te verontschuldigen; zijnde vervolgens door zijn toedoen verscheide andere Vorsten wederom met den Keizer verzoend. Wanneer in den Jaare 1548 het Interim uitkwam, maakte hij geen zwarigheid het zelve aanteneemen, op dat hij den Keizer niet van nieuw mogt beledigen. Eindelijk stierf hij in den Jaare 1556, in den ouderdom van 74 Jaaren.
Deeze Keurvorst FREDERIK heeft omtrent het huwelijk zonderlinge ontmoetingen gehad. Eerst hoopte hij te trouwen met ELEGNORA, zuster van Keizer KAREL DEN V, die hem ook niet ongenegen was; doch om dat hij toenmaals nog geen Keurvorst was, had dit geen voortgang, en zij trouwde met EMANUEL, Koning van Portugal; en als zij in den Jaare 1521 weduwe wierd, hield FREDERIK op nieuw daar om aan, maar zonder vrucht. Daar op wierd hem MARIA, dogter van Hertog WILHELM VAN GULIK, en eenige erfgenaame van het Hertogdom Gulik, aangeboden, maar dewijl hij al te lang in beraad nam, trouwde zij met JOHANNES DEN III, Hertog van Kleef, met bewilliging van Keizer MAXIMILIAAN DEN I. Vervolgens wierd hem MARIA, Koningin weduwe van Hungarie, voorgeslagen , waar toe men hem ook hoop gaf, ten einde hij het door zijn broeder daar heen mogt brengen, dat FERDINANT Roomsch Koning wierd gemaakt; maar MARIA had geen genegenheid daar toe, en gaf voor, dat zij voor de tweede maal niet wilde trouwen.
MARGARETHA, erfgenaame van MONTFERRAT, kwam ook in voorslag; dog zij kreeg, door toedoen van GRANVELLE, den Hertog van Mantua. Omtrent HEDWIG, dogter van SIGIMUDUS, Koning van Polen, maakte FREDERiK zwarigheid, om dat hij zig bij dezelve geen groot huwelijksgoed beloofde; weshalven deeze met JOACHIM DEN II, Keurvorst van Brandenburg, trouwde.
Vervolgens werd hem de zuster des Hertogs van Kalabrie met een bruidschat van 60,000 dukaten voorgeslaagen; maar doordien hij tot geen besluit kwam, werd hem van den Koning van Frankrijk eene der drie Prinsessen, van Navarre, van Guize, en van Vendome, met een aanzienlijken bruidschat, om te trouwen voorgedeid, om hem dus van de Oostenrijksche partij af te rekken ; dog FREDERIK wierd daar door om den tuin geleid , en verwaarloosde het voorstel, rakende de zuster des Hertogs van Kalabrie. Men wil, dat de Hertog van Beijeren daar de meede schuld toe had, en dat hij deeze huwelijken onder de stand heeft belet. Ten laatste trouwde hij in het Jaar 1532 met DOROTHEA, dogter van den gevangen Koning van Denemarken CHRISTIAAN DE II, en van ISABELLE, zuster van Keizer KAREL DEN V, onder verzekering, dat men hem het Koninkrijk van Denemarken, tegen CHRISTIAAN DEN III, zou verschaffen. Maar daar kwam niet van, en alle moeite was verlooren, welke FREDERIK tot uitvoering van di: werk aan wendde. Hij teelde bij deeze Gemalinne geen kinderen.
Voor het overige deed hij zijn best om zijn Land in een goeden stand te brengen, en versierde het zelve met heerlijke gebouwen.
Leodinus in lib. XIV. Annal. de reb. gest. Frider.
II. Elect. Palat. Paraeius hist.
Palat. Tolnerus Hist, Palat. Sleidanus Comment. de statu religionis l. XVI, XVII, XVIII, XX. Thuanus hist, l.
II, Spenter Sijllog.