Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 19-04-2022

FLUSEN (FLUIJZEN)

betekenis & definitie

ook wel FLUIJZEN genaamd, voortijds een vermaard bosch, tusschen Medenblik en Staveren, waar in de Friesche Vorsten hun Lusthof hadden. Anderen plaatzen het, met meer recht, in Friesland, Landwaarts in ten Oosten van de Stad Hindeloopen, Door eene gansch buitenge woone zomer hitte geraakte dit bosch in brand; den grond zeer zwavel, en veenagtig zijnde, werd het geheel en al verteerd, en veranderd in een klein Meertje. In het Jaar 570 ontstond ’er een geweldig onweder, dat drie dagen en drie nagten aan hield. Het Lusthuis Flusen werd daar door zodanig met grondslagen en al weggespoeld, dat men de plaats niet meer kent daar het gestaan heeft. Het eertijds kleine Meertje verzwolg hier door verscheiden Landen, en kreeg eene merkelijke uitgebreidheid. Het draagt nog heden den naam de Fluijsen, strekkende ten Oosten van Galama-dam tot aan het Heegermeir.

VAN DER HOUVE, Handv. Chronijk, fol. 228. WINSEMIUS, Chronijk van Friesland, fol. 47.

< >