Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 19-04-2022

FIVELGOA, FIVELINGIA

betekenis & definitie

in de giftbrieven van Keizer OTTO DEN GROOTEN, OTTO DEN III, en LOTHARIUS DEN II, van de Jaaren 970, 996 en 1134, Fualga genaamd, zijnde een Graafschap der Friesen, in de Landstreeke, waar in ook leggen Hunesgo, Mernu, Midage, waar uit klaar blijkt dat Fivelgo verstaan word, en dat men Fivalgo leezen moet. ALFRICUS noemt het, in ’t leven van LUDERGUS, Fivelga. ADAMUS BREMENSIS, een Schrijver van de elfde eeuw, verhaalt, dat de Aartsbisschop van Hamburg, door gifte van Keizer HENDRIK DEN IV, verkregen heeft, het grootste Graafschap van Friesland, van Fivelgoe; het welk eerst bezeeten heeft Hertog GOTHOFRIDUS, en toen ter tijdt EGBERTUS, de Markgraaf, namelijk van Saxen Turingen, die de geessel van Friesland wierd genaamd, en wiens goederen, na dat hij gebannen was, in het Jaar 1086, verbeurd verklaard zijn, zo als de handvest van dien zelfden Keizer aanwijst. Die zelfden Schrijver voegt ’er bij, dat de Aartsbisschop ook tien Jaaren in ,t bezit is geweest, van het voornoemde Graafschap , ter tijd toe dat hij weg gejaagd wierd: welke zaak, als bij zijnen tijd voorgevallen, men niet wel kan tegenspreeken. Doch men dient te onderzoeken, om welke reden hij Fivelgo, het grootste Graafschap van Friesland genoemd hebbe, naardien Oostergoo en Westergoo, beiden uit den roof van denzelven, door EGBERT, aan den Bisschop van Utrecht geschonk en, tweemaal zo groot zijn Doch ik denke, dat deeze Schrijver, door het Graafschap Fivelgo, verstaat, geheel Friesland tusschen den Eems en de Lauwers, dewijl hij de Grenzen van het Graafschap Emlsgoe, waar van de giftbrief spreekt , insgelijks schijnt uittestrekken van de Eemre tot aan de Meeren; waar van de bogt van de Jade, of de Inham, die het Land over de Jade, bij hem Oostergoo genaamd, van Emisgo afscheid, gemaakt is. De Keizer heeft, derhalven, Friesland, het welk EGBERT bezeten had, verdeeld tusschen twee Bisschoppen; geevende aan den eenen dat gedeelte, welk tusschen de Isla (den IJssel) en de Lauwers legt; aan den anderen, het geen tusschen de Lauwert en de Jade begrepen is: zo dat die van Utrecht verkreegen heeft, de Graafschappen Oostergoo, Westergoo, en Islago of Staveren, en die van Breemen, de Graafschappen Fivelgo en [i]Emisgo.

Fivelgo[/i] is eigenlijk het tweede gedeelte der Groninger Ommelanden, die, uit verscheiden Dorpen, tot één Quartier vereenigd zijn. Naar het zuiden grenst het aan Trentwolde; naar ’t oosten aan het Oldampt, bijna ter lengte van drie uuren; naar het westen aan Hunesgo, of het Hunsingerland, ter lengte van drie en een halve mijl; naar het noorden aan de Eems, ter lengte van bijna drie mijlen; dus bet bijna vierkant is. Zijne benaaming heeft het van de Rivier de Fivel, die weleer het Land doorstroomde. Die van Fivelgoa, gelijk die van Wirum het noemen, of Fivelgo, volgens het Perkamentenboek van Utrecht, en, die van ons Fivilgers genaamd worden, hebben boven alle Bondgenooten wat nieuws gezogt, en zijn geweest zeer groote ijveraars, om hem gemeenfehap, gelijk EMO spreekt , en het hoogste gezag in ’t bijzonder toe te eigenen: niet veel eerbiedigheid bewonende voor het Keizerrijk, zig nu en dan aanmatigende zulke zaaken, die andere oordeelden, dat men van den Keizer, immers van de gemeene vergadering der Bondgenooten, moest verkrijgen: waar van wij hier boven eenige blijken gezien hebben op EMETHA. Eindelijk hebben zij zig, in

Jaar 1528, met Groningen, door een eeuwig verbond, vereenigd.

EMMIUS; WINSEMIUS; SCHOTANUS; Historia Ecclesiastica, lib. 4, 10, enz.

< >