Tweede Graaf van Holland, was, zo als wij, op het voorgaande Artikel gezien hebben, de zoon van DIRK DEN EERSTEN en van GENA. Ook is aldaar aangetoond, dat het jaar zijner geboorte, en dat, waarop hij, het zij dan met den dood van zijnen vader, of door overdragt, aan de regeering is gekomen, onzeker is; schoon men zou mogen stellen, volgens aanwijzing van WAGENAAR, II.
Deel, p. 114, dat zulks in het jaar 923 geschied zij. Waaruit volgt, om dit nog met een enkel woord te zeggen, dat DIRK DE EERSTE, ware de aanstelling geschied in 922 of 923, ’er geen lang genot van zou gehad hebben. Hij regeerde, volgens dien zelven Schrijver en meer anderen, zes-en-zestig jaaren, dat is, van 923 tot in 989.Daar word verhaald, dat hij, nu de regeering in handen hebbende, de Friezen ook aan zig onderworpen wilde maaken: dan, dat zij weigerden hem aan te neemen, als geneigd zijnde, onder het bestier van hunne POTESTATEN, (dit had plaats bij de Friezen, maar niet bij de Westfriezen, die benoorden de Beek Kinheim woonden; dus HALMA hier de Groote en Kleine Friezen, verkeerdelijk, ondereen mengt), te blijven, als welke regeeringswijze zij min gevaarlijk oordeelden; dat de Friezen, om aan deze hunne geneigdheid te voldoen, zo veel volk, als mooglijk was, bijeen zamelden, ’er mede op Egmond aantrokken, en aldaar verbrandden, het Klooster van ST. ALBRECHT, van hout, zo als gezegd is, door DIRK DEN EERSTEN gebouwd.
De oude Hollandsche Chronijken, met hun verhaal voortgaande, zeggen, dat DIRK, daar over verstoord, zig tegen hun opmaakte, met dezelve in een hevig gevegt raakte, en zo verre overwon, dat zij alle hunne jonge manschap verlooren; dat hij, in Friesland trekkende, hen noodzaakte, hunne huizen te maaken tegen den opgang der zonne, en de deuren zo laag, dat ze daar in noch uit konden, dan met gebogene halzen, en als ter hunner schande, zig als Slaaven krommen moesten. Dit gantsch verhaal wordt, bij de Friezen (verstaa de Westfriezen) als belachlijk gehouden.
Onder hun, en ook onder de Hollanders, zijn aanzienlijke Schrijvers, die ontkennen dat hij ooit tegen de Friezen in optogt geweest is. VOSSIUS schroomt ’er zig op te verklaaren; of dit (zegt hij) met waarheid gezegd word, wil ik (gelijk ik het niet kan tegenspreeken) ook niet voor zeker houder; nogthans beken ik 'er aan te twijfelen, om dat een dergelijke zaak verhaald werd van Gotrick, Veldheer der Noormannen en de oudste Jaarboeken 'er van zwijgen.
WAGENNAAR verhaalt, uit KOLTJN, dat de (West) Friezen, het Klooster te Egmond verwoest hebbende, optrokken naar Leiden, en dat Graaf DIRK hun ontmoette niet verre van de Stad, en juist ter plaatse alwaar naderhand het Nonnenklooster te Rijnsburg gestigt is; dat de (West) Friezen aldaar de nederlaag kreegen, en genoodzaakt werden, zig aan hem te onderwerpen. Daarna (zegt hij) heeft hij zijn land in goede rust bezeten.
Bij verscheidene Schrijvers wordt gemeld, dat deze DIRK DE TWEEDE den krijgstogt tegen de Hunnen, onder de baniere des Hertogs van Zwaben, bijgewoond, en dapper tegen hun gestreden heeft. Met deze woeste volken sloot Koning HENDRIK van Lotharingen, in ’t jaar 926, een verdrag, voor den tijd van negen jaaren. In het jaar 935 verscheen DIRK DE TWEEDE, als een der Rijksgraaven, op een Steekspel te Maagdenburg. Weinig of niet vindt men gemeld, hoe zig Graaf DIRK gedragen hebbe, bij den inval der Noormannen, kort te vooren gedaan, schoon hij, ongetwijffeld, Bisschop BALDRIK, en ook Koning HENRIK, allen bijstand zal geboden hebben.
Dan, wel vindt men, dat hij zig gemengd heeft in den twist, ontstaan tusschen OTTO en HENRIK, zoonen van HENRIK, die den 2den Julij van ’t jaar 936 overleeden was. De jongste (HENRIK), wien, tegen de gewoonte van die tijden, geen deel aan het rijksbestier gegeeven was, werd in Lotharingen ondersteund, door eenen GIZELBERT, die, door KAREL DEN EENVOUDIGEN, tot Hertog aangesteld, en naderhand, door HENRIK, vader van OTTO, bevestigd was. Deze trok, ten voordeele van OTTO’S broeder, te velde, doch werd door OTTO geslagen. GIZELBERT en HENRIK begaven zig naar LODEWIJK van Overzee, zoon van KAREL DEN EENVOUDIGEN, toen ter tijd Koning van Frankrijk, die beloofde, de vlugtenden te zullen helpen. Verscheidene Grooten van dien tijd, en daar onder ook DIRK DE TWEEDE, vielen hem toe; dan LODEWIJK, met zijnen aanhang, moest voor de overwinnende magt van OTTO bukken, die Lotharingen overmeesterde. Wat het onderzoek aangaat of deze DIRK, en zijn zoon ARNOUT, ook Graaven van het Kasteel van Gent geweest zijn, zie men, wat wij daarvan, op het Art.
ARNOUT, in ons IV. Deel, gezegd hebben.
Belangende den Giftbrief van OTTO DEN DERDEN, ten behoeve van DIRK DEN TWEEDEN, in het jaar 985, verleend, daaromtrent dient men te weeten, dat OTTO DE GROOTE opgevolgd was door zijnen zoon OTTO DEN TWEEDEN; die, in het jaar 983, gestorven zijnde, wederom door zijn zoon QTTO DEN DERDEN gevolgd werd, die dezen DIRK, in het gezegde jaar van 985, in het volle bezit stelde van eenige goederen en landen, welke hij, voorheen, slegts als Rijksleenen bezeten had. Zijn zoon EGBERT, Aartsbisschop van Trier, was hen daarin zeer behulpzaam. Waarin deze goederen of landen bestonden, vindt men uitgedrukt in den Giftbrief, als gelegen „tusschen de twee stroomen Liora (’t watertje de Aar in Rhijland) en Hisla (den Yssel bij Gouda), in het Dorp of Vlek Sunnemeere; „ (zoekt men in Zeeland, alwaar nog een Dorp Sonnemaar bekend is), tusschen twee andere stroomen Medemelacha, (schijnt de Leek bij Medenblik te zijn) en Chinnelosara, (dit is nergens te vinden, en mooglijk in de Zuiderzee verdweenen), Gemarchi (hierdoor heeft een oud Schrijver Marken verstaan) genaamd; in het land van Texla, uitgenomen de schauing, Huslade geheeten, en in de Graafschappen Masalant (door Masalant, Kinheim en Texla, wordt hier Maasland, Kennemerland en Texel verstaan) Kinheim en Texla: om al het zelven niet meer ter leen, maar in eigendom te bezitten, met magt om weg te schenken, te verruilen, en daar mede allenthalve naar welgevallen te handelen."
Deze Brief was gegeeven en gedagtekend te Nijmegen, den 23den Augustus des jaar negen honderd en vijf en tagtig.
Volgens de algemeene verhaalen, overleefde DIRK DE TWEEDE deze uitbreiding van zijn gebied niet lang: want hij stierf den 6den Mei des jaars 989, schoon VELDENAAR dien dood stelt op dan 2den Mei 988, en M. STOKE op 987. Zijne vrouw was HILDEGART, volgens sommigen, eene dochter van LODEWIJK of KLOVIS, Koning van Frankrijk, doch, volgens anderen, van WICHMAN, Graave van Aalst. Hiervan is, met zekerheid, niets te bepaalen.
Bij haar had hij verwekt zijne gemelde twee zoonen, ARNOUT en EGBERT; de laatste, zo als gezegd is, werd, in het jaar 970, Aartsbisschop van Trier. Van ARNOUT hebben wij, ter aangewezene plaatse, gezien, dat hij zijn vader in het Graafschap opvolgde. M. STOKE, en andere na hem, hebben ARNOUT en EGBERT voor zoonen van DIRK en HILOEGARD, en dus als volle Broeders, doen voorkomen, daar zij, echter, niet meer dan halve Broeders geweest zijn. Ook houd MELIS STOKE ARNOUD voor den oudsten, en noemt dezen oudsten, vs. 695,
Den jongen Arnoude;
welke jonge ARNOUT een jonger broeder had, die Aartsbisschop van Trier, en in hoog aanzien aan het Keizerlijk Hof was, en van de beide OTTO’S verscheiden weldaaden had ontvangen. Ook verwierf hij, benevens de Keizerinne, van Keizer OTTO DEN DERDEN, eene voornaame gifte voor Graaf DIEDERIK, niet zijnen maar Arnouts Vader, zo als ’er duidelijk staat, vs. 700:
DEN GRAVE DIDERIKE / AERNOUTS VADER
Wat, vraagt de Heer HUIDECOPER hierop te recht, is ’er ongeremder, dan te zeggen, dat een zoon, het geene hij doet voor zijnen vader, gedaan zou hebben voor zijn broeders vader? Dus men dan zou moeten besluiten, dat EGBERT geboren is uit een tweede huwelijk van HILDEGART, en wel, mogelijk, in Brittanje. Zie verder van hem op ’t Art. EGBERT.
Zie M. STOKE, Oude Hollandsche Chronijk. M. VOSSIUS; Vaderlandsche Historie, II. Deel. HUIDECOPER in M. STOKE, I. Deel, enz.