de naam van een man, van wien de oude Schrijvers ons veele beuzelingen verhaalen. Zie hier, wat ‘er van gezegd worde.
Onder de regeering van ODEBALD, Koning van Friesland, (meer dan ééns hebben wij onze Leezeren indachtig gemaakt, wat men van dien Koninglijken tijtel, en het gezag dier zogenaamde Koningen, te denken hebbe, en ’t welk onnoodig is te herhaalen), en ook onder die van zijnen zoon RICHOLD, bevond zig zeker Heer in Westfriesland, dat toen, van een ander gedeelte van Friesland, gescheiden was, door een klein vlietend watertje, het Vlie genaamd. Hij was de vader van LEM, die daar een sterk Kasteel of Slot zou gebouwd hebben, dat, na verloop van tijd, daar bij gebouwd zijnde, de oorsprong van de Stad Haarlem, gelegen op de grenzen van Kennemerland en Westfriesland, zou zijn geweest.Op het Art. HAARLEM zullen wij doen zien, hoe veel alle die vertellingen van de waarheid afdwaalen. Dan laat ons hier zien, wat men ons al meer grollen opdissche. Gemelde DIBBALD, Heer of Koning van Westfriesland, zou, in het jaar 550, door de Batavieren zijn aangevallen, en wel zo hevig, dat de helft van zijn gebied hem ontnomen werdt; dat bij daarop zijne toevlucht tot RICHOLD, wiens Vassaal hij was, genomen had, die hem, met een groote menigte volk, te hulpe kwam, en den Batavieren niet alleen zijne voorige bezittingen ontrukte, maar DIBBALDS gebied, verder dan voorheen, uitbreidde; dat DIBBALD daarna overleed, en zijn gebied aan zijnen zoon LEM overliet, onder den tijtel van Heerschappij; dat de zoon van Heer LEM, RITZAARD genaamd, twee Kasteelen gebouwd zou hebben, het een te Voorburg, ’t welk van zo eene ongelooflijke grootte was, dat het wel tien morgens lands in zijnen omtrek zou beslagen hebben, en het andere te Noordwijk, 't welk naderhand, door de Deenen en Noormannen, zou verwoest zijn.
De Oude Hollandsche Chronijk, Div. II, Kap. XXVI, maakt het niet beter; aldaar leest men: de Kasteleyn ofte Burggrave van Leyden, hadde by zyn wyf veele kinderen, en onder alle een genaamd Lem, ofte Willem, ende die was een kloek, sterk en seer wijs man, soo dat de Wilthen, om syne vormigheidswille, hem koren tot eenen Koning, ende van deze Burggrave zijn voordgekomen ende gesprooten, de Burggrave van Leyden, dewelken nu syn de Heeren van Wassenaar, enz. Dese Lem hadde een huisvrouwe, ende was een Reusinne, daar hij een soon bij won, geheeten Dibbalt, ende werd namaals Koning van Friesland, dese Koning Dibbalt had mede een Reusinne tot een vrouw, en daar bij een soon, genaamd Lem, die was een sterk vroom Ridder, enz. Het verveelt ons, ’er meer van te melden. Hoe ongelukkig is ’t, dat boeken, die men niet missen kan, met zulke dromerijen van Reuzen, Reuzinnen en Koningen, zijn opgevuld, die nooit hier te lande in wezen zijn geweest!